Molen De Samson, Edam

Edam, Noord-Holland
v

korte karakteristiek

naam
De Samson
modeltype
Kantige molen, stellingmolen
functie
zaagmolen
bouwjaar
verdwenen
toestand
verdwenen
Toon op Google Maps met andere molens in de buurt  
Toon op Google Maps met andere molens in de buurt
Ten Bruggencate-nr.
07687
oude dbnr.
V5020
Meest recente aanpassing
media-bestand
Molen 07687 De Samson (Edam)
Detail kaart Edam in Stedenatlas De Wit, 1692

locatie

plaats
Edam
plaatsaanduiding
Klein Westerbuiten
gemeente
Edam-Volendam, Noord-Holland
streek
De Zeevang
geo positie
X: 131526, Y: 502615
N: 52.51072, O: 5.04143

constructie

modeltype
Kantige molen, stellingmolen
krachtbron
wind
functie
plaats bediening
stellingmolen
bediening kruiwerk
buitenkruier
plaats kruiwerk
bovenkruier
afbeelding van onze ondersteuners

geschiedenis

toestand
verdwenen
bouwjaar
circa 1721 vernieuwd
verdwenen
verplaatst
verplaatst naar
geschiedenis

Rond 1616 werd de eerste zaagmolen bij de stad opgericht. In tegenstelling tot de molens in de Zaanstreek, waarvoor een zogenaamde windbrief moest worden afgegeven, kon deze molen vrij worden gesticht. Het recht van de wind was reeds in de Middeleeuwen aan de stad Edam verleend.

Adriaen Jacobsz en Claes Willemsz Sloot kochten in 1617 van Rieuwert Sickensz een stukje buitendijks land aan de Voorhaven "daer althans de nuuwe saegmoolen op getimmert staet". De eerste zou de molen wel eens kunnen hebben gebouwd, omdat hij later ook voorkomt als "Ariaen Jacobsz meullemaecker" (zie ook Volendammer Meer, molen 01155). Al spoedig was de dijk bij de molen een binnendijk geworden vanwege het droogvallen van de Purmer in 1622. Ariaen Jacobsz, dan van beroep "huijstimmerman", verkocht nog in dat zelfde jaar zijn helft van het perceel aan de Hoofdingelanden van de Purmer. Het werd daarna de zogenaamde Purmer houttuin en diende als opslagplaats van gezaagd hout. 

De eigenaar van de andere (noordelijke) helft van het perceel, Claes Willemsz, was de gebruiker van de zaagmolen. Hij kreeg geld uitbetaald voor leveranties van gezaagd hout aan de stad en aan de polder. Volgens het register van de grondbelasting (verponding) bezat hij behalve het stuk land ook de zaagmolen. Molenaar Claes was poorter van Edam en voldeed dus aan alle voor de uitoefening van zijn beroep gestelde eisen.

Na enkele jaren is Claes Willemsz teruggetreden en niet lang daarna is hij ook overleden. Cornelis Jaspersz had in 1621 de helft van de zaagmolen van Claes gekocht op een hypotheek van ƒ 696. Als inwoner van Hoorn, een stad waar reeds verschillende zaagmolens stonden, zal hij het vak van zaagmolenaar hebben gekend. Omdat hij geboren was in Medemblik moest hij het burgerschap verwerven, alvorens de leverantie van gezaagd hout aan de stad op zich te kunnen nemen.

Hoe moeilijk het was om in een nieuwe bedrijfstak het hoofd boven water te houden heeft ook Cornelis Jaspersz ondervonden. Hij kon het financieel niet helemaal bolwerken, want in 1624 moest hij ƒ 300 lenen van zijn schoonmoeder. Als onderpand diende daarbij zijn halve aandeel in de zaagmolen, dat hij echter kort daarop van de hand deed aan Theunis Hendricksz Compas. Waarschijnlijk was de laatste een erfgenaam van de eerdere eigenaar. In dat geval was zijn vrouw Griet Willems een zuster van de eerste molenaar Claes Willemsz Sloot.

Er stonden inmiddels twee huizen bij de zaagmolen, waarvan er één werd bewoond door Compas. De uit Hoorn afkomstige Theunis Compas beschikte kennelijk wel over voldoende geld. Hij kon van de koopsom, die ƒ 1325 bedroeg, bijna duizend gulden contant betalen. Met deze aankoop kwam de molen opnieuw in handen van één eigenaar, omdat de andere helft al in zijn bezit (als erfgenaam) was. Helaas kwam Teunis al na korte tijd te overlijden, zodat zijn weduwe Griet Willems de eerste was die de verschuldigde verponding voor de molen betaalde en wel over het jaar 1625. Zij zag geen kans om het bedrijf alleen voort te zetten en zo kwam het weer tot een verkoop.

In 1626 werd de molen in twee gelijke delen verkocht. Het ene deel werd gekocht door Jacob Pauwelsz, wonende op het Kalf (Oostzaan), voor ƒ 1110 en het andere voor ƒ 1000 door Willem Gerritsz, wonende op de Koog (Westzaan). Eigenlijk waren beide helften voor ƒ 1000 verkocht, maar de oorspronkelijke koper van de eerste helft, Michiel Jelisz op de Koog (Westzaan), deed zijn aandeel meteen met winst over aan Jacob Pauwelsz. Ook de andere koper, Willem Gerritsz, kon niet lang daarna zijn deel verkopen met winst: Maerten Claesz uit Zaandam werd via hem eigenaar van de andere helft voor ƒ 1160.

Omdat de zaagmolen kennelijk als beleggingsobject diende, wisselde deze ook daarna in betrekkelijk korte tijd verschillende malen van eigenaar. Van twee van de genoemde Zaankanters is bekend dat ze in 1629 eveneens zaagmolens in de Zaanstreek bezaten: Migchiel Jelisz bezat een zaagmolen in de Koog (molen 12480) en Maarten Claasz Noomes bezat de Bonte Ekster te Zaandam-wz (molen 04911 g). 

Verschillende Zaankanters hebben een belangrijke rol gespeeld in Edam. In 1630 kregen Willem Gerritsz uit Zaandijk en Baert Vastersz uit Wormerveer de Edamse zaagmolen in bezit. De molenaar moet daarna Jan Baertsz zijn geweest, omdat die de leveranties aan de stad verzorgde. Willem Gerritsz verwierf in 1631 het poorterrecht van Edam en was betrokken bij het stichten van een tweede zaagmolen bij de stad (molen 08290). 

In 1636 verkreeg Baert Vastersz het alleenrecht voor het zagen van eikenhout op De Waterlooper (molen 08291). Op De de eerste molen zaagde inmiddels molenaar Bart Jans het overige hout, terwijl eigenaar Baert Vastersz zich concentreerde op de houthandel. 

Het halve aandeel in de zaagmolen verkocht Baert enkele jaren voor 1643 aan zijn zwager Gerrit Cornelisz, maar hij bleef nauw betrokken bij de houtzagerij. Zo kocht hij van zijn zuster Griet Vasters, weduwe van Jacob Simensz, haar halve aandeel en verder werkte hij samen met verschillende andere Zaankanters (zijn broer kocht in 1659 De Hoop te Krommenie, molen 06656 f). Voor het eerst vernemen we de naam van de molen in 1655 wanneer "Gerrit Cornelisz saegmolenaer van de Sampson" genoemd wordt, en bij de verkoop van zijn halve aandeel wordt de molen als "den Samsom" aangeduid. 

In 1642 was Willem Pietersz mede-eigenaar van de helft van "de Samsom" geworden, waarvoor in totaal een hypotheek werd afsloten van ƒ 2437,501. Waarschijnlijk zal Willem kort daarop als molenaar in Edam zijn gaan werken. In diezelfde tijd deden ook enige Wormerveerder aandeelhouders hun belangen over aan Willem Pietersz. Samen met Claes Pietersz Beets, die kort tevoren via Gerrit Cornelisz (zie hiervoor) ook een helft in bezit had gekregen, was Willem eigenaar van de gehele molen. Hij was er zo mee verweven, dat tijdgenoten hem de naam van de molen als achternaam toedichtten.

Er ontstond een geslaagde samenwerking tussen Jan Claesz Bruijnvis (molen 08293) en Barent Jacobsz Slot, beide zaagmolenaars te Edam. Door hun samenwerking raakte Willem Pietersz zijn compagnon op De Samson kwijt. Vrijwel zeker was Slot werkzaam op de zaagmolen, eigendom van Claas Claasz Waterlooper (molen 08291) en gelegen ten westen van de stad aan de Purmer ringvaart. De uit Enkhuizen afkomstige Waterlooper had deze wagenschotmolen gekocht. 

Bruijnvis was eigenaar van een andere zaagmolen (molen 08293) aan de Ringvaart, die naast die van Waterlooper was gelegen. Gezamenlijk kochten de heren Slot en Bruijnvis de helft van de dan als "Sampson" aangeduide molen van Claes Pietersz Beets, waarna zij het met hun invloed en kennissenkring ook voor het zeggen hadden in deze grootste van de drie aanwezige zaagmolens. 

Tegen deze compagnons kon Willem Pietersz niet op en hij kwam onder curatele te staan. Op een veiling boden de curatoren "een halve saechmolen genaemt de Samson" te koop aan. In de molen waren toen drie zaagsleden te vinden. Bij de helft van Willem hoorde bovendien een woonhuis met tuin en erf. Ondanks de recessie was er flink belangstelling voor het aandeel van de molen, want er werd negentien maal geboden voordat Jan Claasz Bruijnvis c.s. kopers werden voor ƒ 2604. De geplande verkoop van de reeds eerder door de heren Bruijnvis en Slot aangekochte andere helft van de molen ging niet door, vrijwel zeker omdat ze nu de gehele molen bezaten.

Beide compagnons hielden de markt goed in de gaten en wisten de concurrentie de baas te blijven. Slot ging verder met "de Samson" en kocht de andere helft voor ƒ 1505 erbij. Bruijnvis nam de helft van de molen aan de Purmer ringsloot (molen 08293) op zijn beurt van Slot over. Hoewel Barent Slot in 1673 kwam te overlijden, bleek zijn bedrijf goed vooruit te kunnen. Beide familieleden Jan Sijmonsz Waterlooper en Jacob Barentsz Slot zetten de zaak met zaagmolen "de Samson" voort. 

In 1693 werden "de Samson" en twee huisjes ernaast verkocht aan Dirck Jansz van Sanen uit Hoorn. Als firmanten en eigenaars van de 32 aandelen in de molen werden genoemd:
- Jan Sijmonsz Waterlooper, raadslid en oud-schepen: 19
- Thijs Bastiaensz Wit (x Jaepie Sijmons Waterloopers), raadslid en schepen: 3
- Foppo Gellius (x Claesie Barents Slodts), predikant te Hallum in Friesland: 7
- Jan Jacobsz Breed (weduwnaar van Maritie Barents Slodts): 3

Van Zanen had na enige tijd behoefte aan een vennoot en verkocht toen de helft van molen "de Zamson" voor ƒ 2650 aan Jacob Pietersz Klinck. Hierbij werd bepaald dat de mede-eigenaar "noeijt de greene houtcooperij sal mogen doen, directelijck of indirectelijck in geenderleije maniere". Klinck, die getrouwd was met Guertje Walink, woonde in het huis naast de molen en zal "de Samson" hebben geëxploiteerd. Van Zanen richtte zich verder op de handel in hout. Toen Klinck kwam te overlijden, besloten zijn weduwe en Van Zanen om de molen te verkopen. De broers Jacob en Willem Evertsen Groot werden daarna de nieuwe eigenaars.

Zaagmolen "de Samson" kende na de gebroeders Groot vele eigenaars. Op de een of andere manier kwam de molen in handen van de in 1720 opgerichte en in 1723 opgeheven "Assurantie, navigatie, commercie compagnie". Bij de opheffing van de compagnie werd de molen ook verkocht en als volgt omschreven:
"een extra-ordinaire swaere, sterke en wel ter neeringh staende aghtkante saechmoole genaemt d'Simson, sijnde in den jaere 1721 bijnaer in het geheel vernieuwt, met desselfs erve, huijsinge en schuuren en verder toebehooren".

Kopers werden Jacobus Teengs sr. en compagnons voor ƒ 6500, die echter de molen niet van zijn standplaats mochten halen. Met die bijzondere bepaling trachtte men het bedrijf voor de stad te behouden. Jan Veen staat daarna als een van de eigenaars te boek: in 1728 kocht hij een achtste gedeelte van de molen c.a. voor ƒ 562,50 van de erfgenamen van Thijs Wit. Veen staat ook in de verponding genoemd als de exploitant van de zaagmolen.

In 1780 bleek de helft van het molencomplex, eigendom van de familie Brouwer, maar liefst ƒ 4000 waard te zijn, hetgeen in 1794 was gedaald tot ƒ 3000.

In 1815, toen Trijntje Jong (weduwe van Simon Brouwer) de molen voor slechts ƒ 1900 verkocht aan drie Joodse kooplieden uit Amsterdam, was het gedaan met de molen. Het volgende jaar volgde een verzoek tot afbraak, dat echter uitmondde in herbouw onder Grave (N.Br.) voor Pieter van Alphen uit Helmond. Bij de sloop viel op 4 april 1816 het achtkant om, waarbij vier gewonden vielen. Molenaar was eigenaar van de korenmolen bij de Westerpoort. Na verkoop van wat afbraakgoederen door Van Alphen op 29 april mochten de drie Joodse kooplieden, Ten Kooren, Trompetter en Proler, de bijgebouwen van het stadsbestuur niet afbreken. Het stuk land "daar bevorens op hebben gestaan de houtzaagmolen de Simson met derzelver huizinge..." verkochten zij in 1822 aan Aäron Lezer Hart, slager te Edam, voor tachtig gulden.

Bron: Molens van Edam door drs. D.M. Bunskoeke, 1999. Uitgave Vereniging Oud Edam.

aanvullingen

trivia

Constructie: op de kaart van Johannes Blaeu staat de molen getekend als bovenkruier stellingmolen, kennelijk met zaagschuren.

* Op de molenwerf is later de korenmolen De Vervanger gebouwd, in de 1e helft van de 19e eeuw.

-----

De molen wordt genoemd in een verkoopacte uit 1626 als 'de molen van Banning'. In 1656 was de naam 'de Sampson'.

In 1816 verzochten de toenmalige eigenaren de molen te mogen verzetten naar 'Grave boven Nijmegen', waarvoor de burgemeesters toestemming verleenden. Luuk Hovenkamp spreekt in zijn artikel in Oud Edam jaargang 18 nummer 1 (april 1994) de veronderstelling uit dat de verplaatsing geen doorgang heeft gevonden en dat de molen verbouwd werd tot korenmolen. Voor die korenmolen werd echter pas in 1854 bouwvergunning verleend (zie opvolger).

Waarschijnlijk is de werf tussen 1816 en 1854 onbebouwd geweest.
Informatie van Nico Jurgens, 24 juli 2007
-----

Stedenatlas Frederick de Wit, 1692: Koninklijke Bibliotheek.