In 1689 kreeg Josias Olmius, (koopman te Rotterdam) een octrooi van de Staten van Zutphen, "om te mogen ontdecken, soecken ende reduceren sodaene minerael van ijser ende alle andere mineralen, als hij aldaer sal konnen vinden, dienstig om iser te gieten".
Hij mag een "waeter molle leggen op die Belhemer Beecke, oock daeromtrent soodaenige logementen te bouwen als daer toe van nooden en sijn Edl. dienstich sullen sijn."
Er werd duidelijk op gewezen dat de watertoevoer naar de molen in Doetinchem niet gehinderd mocht worden.
Ook mocht hij niet te hoog stuwen in verband met het onderlopen van landerijen stroomopwaarts.
Op 27 september krijgt hij de toestemming om bij Rekhem een watermolen om te bouwen voor het aandrijven van de blaasbalgen. Deze waren nodig om de hoge temperaturen in de houtskoolovens te bereiken.
De ijzermolen doet het goed, er worden bommen, kogels en andere ijzerwaren gegoten.
In 1781 wordt er een nieuw kontrakt opgesteld, waardoor het moeilijk was het bedrijf rendabel te houden.
Toen dit kontrakt in 1794 afliep huurden de toenmalige pachters, Jansen en De Haas het recht op een strang van de Oude IJssel om daar een nieuwe fabriek te stichten.
Kort daarna begon de eerste Nederlandse ijzergieterij aan de Bielheimerbeek.
In 1794 werd het bedrijf verkocht, vervolgens verhuisde het naar Laag Keppel waar het als "Keppelsche IJzergieterij" verder ging.
De molen aan de Bielheimerbeek bleef als nevenbedrijf draaien. In 1809 liep het laatste kontrakt af, in dat jaar draaide de molen voor het laatst.
ANWB-bord met gedenkplaat aan de gieterij
"Dit gieterijmonument is opgericht ter herinnering aan het ontstaan van de Nederlandse ijzerindustrie en staat op de plaats waar in 1689 de eerste ijzergieterij werd gevestigd. In het monument zijn zeventiende eeuwse gietmallen verwerkt, die in deze omgeving werden opgegraven. In deze mallen werden destijds kanonskogels gegoten. Het tableau geeft een beeld van het werk in die tijd. Het monument is ook een eerbetoon aan de 'huttenkeals' de werkers in de zware ijzerindustrie.
Op 5 augustus 1689 kreeg Josias Olmius van de staten van het kwartier van Zutphen een monopolie voor de delving van ijzeroer. Drie dagen later sloot hij een overeenkomst met de magistraat van Doetinchem, naast het recht om de benodigde grondstof te delven mocht Olmius een watermolen bij de Bielheimerbeek in gebruik nemwn. Met behulp van deze molen werden de blaasbalgen van de bijbehorende hoogoven aangedreven. Ondanks problemen in de begintijd groeide de Renkhemse ijzergieterij uit tot een volwaardig bedrijf. In de 18de en 19de eeuw nam de vraag naar gietijzeren produkten sterk toe, siergietwerk, haarsplaten en pannen voor huishoudelijk gebruik, maar ook lantaarnpalen, gasleidingen en putdeksels.
Hoewel het ijzeroer uitgeput raakte en men de grondstof steeds vaker moest importeren, bleef de Achterhoek toch in trek als vestigingsplaats voor deze bedrijven. De metaal-verwerkende industrie heeft zich zelfs sterk uitgebreid."
De opvolger ter plekke is de molen van Veldink (korenmolen) die echter wat meer stroomopwaarts werd gebouwd ten noorden van de brug. De ijzermolen was gesitueerd ten zuiden van de brug over de Bielheimerbeek, nu archeologisch monument evenals het gebied ten noorden van de brug waar het klooster Bethlehem zich bevond.
Dick te Voortwis, 9 april 2012.