Deze achtkante bovenkruier met zwichtstelling was gebouwd op een schuur. De molen stond tegenover de Stenen Man bij de Westerzeedijk.
Mogelijk stond eerder ongeveer op deze positie de molen van Buwe Thomas. Veel bewijs is hier echter niet voor, zie De Swarte molen.
Het Fortuin werd in 1779 gebouwd door molenmaker Schelte Jacobs op een perceel van de erven Auke Backer in opdracht van Jan Aukes Backer.
De molen werd in 1785 verkocht aan chirurgijn Pieter Lensius (1/4) en de kooplieden Jan Pieters Trompetter (1/4) en Barend Visser (1/2). Er bestond een soort familieband tussen Pieter en Jan. Na het overlijden van de zoon van Pieter was zijn schoondochter hertrouwd met Jan. In 1788 verkocht Barend de helft van de molen aan Jan. Het bleek toen dat Barend feitelijk handelde voor houtzaagmolenaar Lammert Piebes. In hetzelfde jaar overleed Pieter en zijn kleinzoon en naamgenoot Pieter Simons Lensius nam zijn 1/4 aandeel over, ging de molen exploiteren en ging naast de molen wonen. Pieter jr. deed het financieel niet goed en Jan Trompetter kocht in 1795 ook zijn kwart aandeel en werd daarmee eigenaar van de hele molen. In de koopakte werd vermeld dat er vanaf het zuiden geen doorvaart naar de molen was, maar de toegang via de noordkant en de stadsgracht liep.
In 1803 werd de molen verkocht aan oud burgemeester Roelof Willems Meints en molenaar Ane Hendriks, ieder voor de helft. Ane was een oude knecht van Jan Trompetter. De helft van de koopsom werd hem kwijtgescholden 'tot vergeldinge van getrouwe diensten'. In 1806 hadden Roelof en Ane last van oplichters. Ze waarschuwden hun klanten via de krant geen betalingen te doen zonder hun schriftelijke opdracht. In stukken uit 1808 werd de molen 't Fortuin genoemd.
Na de dood van Roelof in 1806 ging zijn aandeel over naar zijn weduwe Tjitske Suardus Posthuma. Bij de dood van Ane in 1826 ging zijn aandeel over naar zijn weduwe Marijke Tjepkes Blok. Houkopers Sikko Posthuma (van de naastgelegen De Twee Gebroeders) en Tjardus Houtsma (van De Phenix) traden op als 'boedelredders'. In 1828 werd de molen verkocht aan de 'zeehandelaar in houtwaren' Bernardus van Loon uit Dordrecht. Sinds zeker 1822 was de schoonzoon van Ane, Daniël Harkes Hoogterp, al werkzaam op de molen. Bij het overlijden van Daniëls vrouw in 1830 deden de molenknechten Ate Pieters Saagstra en Pieter IJdes Bakker daarvan aangifte bij de burgerlijke stand. Daniël kocht in 1834 de helft van de molen van Van Loon.
Toen Bernardus overleed in 1836 namen zijn weduwe, Catharina Elisabeth Bontraad, en zijn zoon, ook Bernardus genaamd, de zaken over. Bernardus jr. overleed slechts drie jaar later. Bij een houtverkoop in 1841 werden Daniël en de weduwe B. van Loon genoemd als de exploitanten. In 1842 werd de handel echter voortgezet als B. van Loon en zonen en werd de firma voortaan door Johan Hendrik Wilhelm van Loon, jongste zoon van Bernardus sr. en Catharina, gerund.
Daniël en Johan stichtten in 1855 de naastgelegen molen De Hoop.
Al in 1856 deed Johan zijn halve aandeel in beide molens over aan Daniël en koopman Laas Tjardus Houtsma.
Op 15 sept. 1875 overleed Daniel Harkes Hoogterp, Het Fortuin werd toen samen met De Hoop gekocht door Sijtze Beitschat, zoon van Simon (zie o.a. De Valk). Al in 1878 verkocht hij beide molens aan timmerman Romke Gaeles Fokkema van Oudkerk. De zaken gingen echter niet goed want op 17 mei 1881 werd Romke failliet verklaard.
Uit de failliete boedel werden in 1881 beide molens, twee huizen, een houtschuur en een weiland gekocht door Charles Jacques Anton Alexander Charles Canter Cremers. De Hoop werd omstreeks 1894 omvergetrokken en gesloopt, en grotendeels vertimmerd in Het Fortuin.
Vanaf zijn huwelijk in 1880 tot zeker 1897 was Andries Jans Hondema meesterknecht op Het Fortuin. Hij woonde in het huis bij de molen. Zijn vader, Jan Jans Hondema, was daarvoor zaagmolenaarsknecht op de molen, zeker vanaf zijn huwelijk in 1853. In 1880 ging hij op zaagmolen De Eendracht in Grouw werken als knecht. Sjouke Jans Hondema, broer van Jan, was op enig moment eigenaar van zaagmolen De Arend. Naast Andries werkte ook Murk Abma, zoon van een zaagmolenaar in Lemmer, als knecht op de molen.
In 1897 kocht Cornelis Gerrits Molenaar, afkomstig van Vlieland, de molen. Allert van der Meer kocht het huis. Cornelis verkocht de molen tegen aanzienlijke winst in 1901 aan Germen en Sytske Beitschat, kinderen van bovengenoemde Simon en broer en zus van Sijtze. Germen was eerder eigenaar van de in 1901 afgebrande zaagmolen De Eendracht. In 1910 verkochten broer en zus de molen aan Engelbert de Jong uit Leeuwarden en houtzaagmolenaarsknecht Bouwe Ronduite uit Makkum. De schoonzoon van Bouwe, Siebren Welbedacht, ging aan de slag als loonzager op de molen. Hij handelde in "alle soorten binnenlandsch hout Heipalen, hek & stekpalen, gezaagd hout bekapt en beslagen & bezaagd eiken hout". Bovendien zaagde hij veel voor wagenmakers.
In 1917 verkocht Engelbert zijn helft aan Rienk Vlietstra. Siebren ging met hem en Jan Lieuwes Holsteijn een vennootschap aan. De eigendomsverhouding werd Jan 1/2 molen en Siebren en Rienk elk 1/4 molen. Knecht op de molen werd Schelte Wezel uit Leeuwarden, maar geboren te Makkum. Er werd geadverteerd met 'S. Welbedacht & Co., molen 't Fortuin, Almenum'. Rienk Vlietstra ging op 16 december 1918 failliet. In 1920 stopte de Fa. Welbedacht en Holstein met de houthandel.
Na verloop van tijd kwam Siebren aan het werk bij Overmeer op Schenkenschans, later bij Banga op Het Hert te Dokkum.
In 1925 constateerde ir. A. ten Bruggencate dat de molen er vervallen uitzag. Op beide roeden was toen zelfzwichting aanwezig. In 1927 is de molen ontwiekt en in 1929 afgebroken.
Bronnen:
- Molens in en om Harlingen een rijke historie, door Tj. Severein, 1990. En Aanvullingen en correcties ... daarop, 2006. Verzameling H. van der Kaay.
- informatie van Piet Banga, in artikel door Gerben D. Wijnja in De Utskoat nr. 44, dec. 1986.
- molens, mensen, bedrijven - overzicht van vijf eeuwen Harlinger bedrijfsmolens op windkracht, drs. D.M. Bunskoeke, Beilen, 2016.