- toestand
- werkend
- bedrijfsvaardigheid
- Maalvaardig
- bestemming
- Het malen van graan, thans op vrijwillige basis
- omwentelingen
- geschiedenis
-
Er bestaat een kopie van een akte, gedateerd op 31 mei 1710, die aangeeft dat de molen gebouwd is op 9 mei 1502 in opdracht van de familie Van Schaesberg. Maar: deze kopie is een vervalsing, bedoeld om de rechten van de bouw van de molen door de graven van Schaesberg voor de koning van Spanje te bewijzen. Dat het een vervalsing is, blijkt uit het feit dat de namen van de notabelen op de acte niet overeenkomen met die van personen in die posities aan het begin van de zestiende eeuw. Het zou kunnen zijn dat de '0' is aangezien voor een 6, wat het bouwjaar '1562' mogelijk maakt.
De naam Oliemolen wijst op een belangrijke hoofdfunctie: het persen van olie uit zaden. De allereerste functie van deze molen was echter volmolen; pas later is de molen verbouwd tot oliemolen.
Zeer lang is de familie Wetzels aan deze molen verbonden geweest. Op 10 juni 1769 lieten de broers Joannes en Peter Caspar Wetzels de koop registreren. In de Franse Tijd was Peter Caspar Wetzels eigenaar. Hij stierf jong en vele jaren heeft zijn weduwe het bedrijf beheerd. Ze trouwde voor de tweede maal met Johan Hubertus Reneirkens, die in 1820 overleed.
In 1828 richtte de weduwe een verzoek tot het provinciaal bestuur om de oliemolen tevens als graanmolen in te richten. De vergunning daarvoor werd in 1829 afgegeven. De molen werd toen tevens als looi- of schorsmolen ingericht. Hij had drie koppel stenen, twee voor de korenmolen en één voor het malen van eikeschors. Cecilia Retra overleed in 1840, waarna haar zoon Mathijs, landbouwer in Heerlen, het bedrijf overnam.
Mathijs Wetzels overleed in 1867. Zijn opvolgers waren Jan Caspar Wetzels en vervolgens de gebroeders August en Hubert Wetzels.
In 1882 vragen zij vergunning om een nieuw waterrad te hangen, en de breedte daarvan op 0.90 m. te brengen. Het oude rad was 0.75 m. breed en had een middellijn van 4.95 m. Door de bredere uitvoering kon het rad een groter vermogen en koppel ontwikkelen, maar verbruikte meer water. In die tijd werd reeds gesproken van een onvoldoende wateraanvoer door de Caumerbeek.
In 1905 werd het houten gangwerk van de graanmolen vervangen door een ijzeren en de houten maalstoel door een maalstoel bestaande uit gietijzeren kolommen. Evenals de oude werd ook de nieuwe maalstoel met het gangwerk op de begane grond geplaatst. De molen had drie koppels maalstenen. Twee lagen aan de zijde van de gevel, het derde aan de voorzijde. In die tijd werd er veel tarwe gemalen, waarvoor twee koppel Franse stenen werden gebruikt. Met een buil werd de bloem uit het meel gezeefd. Met het uitbreken van de houten maalinrichting werd ook de oliemolen gesloopt.
In het begin van de 20e eeuw zag het molencomplex er anders uit dan in de jaren dertig. De molen is gebouwd van mergel- en baksteen en heeft één verdieping -de steenzolder- van waaruit de hoog gelegen vijver en de kanjel van het bovenslagrad bereikbaar zijn. Boven de steenzolder lag een bergzolder onder het hoge pannen-zadeldak. Naast de molen stond oorspronkelijk het molenaarshuis. Aan de voorzijde stonden de schuren en stallen van het boerenbedrijf.
Het maalwater werd geleverd door een grote vergaarvijver. Aan de bovenzijde daarvan kwam uit de linkeroever een afslagbeek, die het overtollige water afvoerde. Aan de benedenzijde stond een sluis, waardoor het water op de kanjel kwam. Daarin bevond zich een bodemklep die het water voor het rad kon afvoeren. De kiep fungeerde tevens als maalklep. Zodra deze de opening afsloot, stroomde het water op het rad.
In 1929 brandde de schuur af. Deze werd niet meer vervangen en in plaats daarvan werd aan de voorzijde een woonhuis gebouwd dat op een bestaande schuur of een oorspronkelijk deel daarvan aansloot en waarin een grote poort werd opgenomen, die toegang tot de binnenplaats geeft. Voordien waren in de schuur twee kleinere poorten.
Het waterrad, dat zich op de binnenplaats bevindt, is steeds grotendeels van hout geweest. De schoepen zijn van ijzer en in kepen van de velgen geklemd. Daarvoor zijn de twee velgen door trekstangen met elkaar verbonden. Ook de molenas was steeds van hout; de ijzeren tappen draaien in eenvoudige open lagers.
Problemen waren er ook en die waren er niet voor het eerst: de aanvoer van water door de Caumerbeek liet steeds meer te wensen over. Langdurig malen was niet mogelijk, zeker niet als ook de Caumermolen tegelijk water aan de beek onttrok.
In 1929 trok eigenaar Wetzels zich uit het bedrijf terug en verpachtte de molen aan P. Roex, die eerder de Caumermolen had gepacht. Het volgende jaar werd door het Heerlense timmer- en molenmakersbedrijf Erkens op het rechterkoppel stenen een elektrische aandrijving geplaatst. Het drijfwerk bestaat uit een as, die aan de ene kant met een riem door de elektromotor wordt aangedreven. Aan de andere kant bevindt zich een conische tandwieloverbrenging voor de aandrijving van de steenspil. In dezelfde tijd werd een houten elevator geplaatst. Aan de kop werd een omstelkast aangebracht, waarop voor elk koppel stenen een uitloopkoker was aangesloten. De elevator werd tevens uitgerust met stofafzuiging. De koningspil werd met een verjongd deel tot boven de steenzolder verlengd. In het bovenste deel daarvan werden met een conische tandwieloverbrenging twee transmissieassen aangedreven, waarop de bloembuil en een luiwerk waren aangesloten. Deze voorzieningen hadden tot gevolg dat de capaciteit en de omzet van de molen sterk werden verhoogd.
In de Tweede Wereldoorlog was de Oliemolen het hoofddepot van de Heerlense graanvoorziening. Voor de meelvoorziening waren toen alle bakkerijen van Heerlen op de Oliemolen aangewezen. Het bedrijf floreerde tot in de jaren vijftig. Zijn naam kwam voor op auto's en zelfs de uniformpetten van het personeel.
De laatste eigenaar August Hubert Caspar Wetzels had als mede-eigenaar Maria Hubertina Elisabeth Wetzels, gehuwd met Dominicus Schrijvers. Na hun overlijden erfden de kinderen Schrijvers in 1954 de molen met aangehorigheden.
Eigenaar werden Maria Elisabeth Theresia; Jozef Hubert August en August Caspar Dominicus Schrijvers, elk voor 1/3 deel. Na scheiding en deling in 1960 werd Jozef Hubert August Schrijvers, landbouwer in Heerlen eigenaar en na boedelscheiding in 1980 werd Josephine Johanna Maria Schrijvers te Heerlen eigenaresse.
Op het einde van de jaren vijftig werd de molen buiten bedrijf gesteld. Twintig jaar later waren de vijver en de waterloop geheel verzand. De andere waterwerken en het rad met kanjel waren geheel vervallen.
In de jaren 1977-1978 werd de molen door de B.V. Bouw- en Aannemingsmaatschappij Vic. Laudy uit Sittard gerestaureerd. Het waterrad en onderdelen van de maalinrichting werden vernieuwd. Twee koppel stenen werden gehandhaafd, waarvan één koppel kunststenen en één koppel bestaande uit een kunststeen en een Franse steen als ligger. Ook de elevator en het luiwerk voor het transport van maalgoed zijn nog aanwezig. Op 5 oktober 1979 werden met enige festiviteiten de sanering van de Caumerbeek en de restauratie van de Oliemolen afgesloten.
In 1981 verkocht de eigenaresse J. Schrijvers de molen met aanhorigheden aan de vennootschap Het Eiken Ambacht gevestigd te Heerlen. Na boedelscheiding in 1984 werd een der vennoten van voornoemde vennootschap en later zelfstandig ondernemer Mathieu Johannes Lendfers eigenaar.
De molen kwam in 1998 in bezit van de heer en mevrouw Reesink. Op dat moment was de molen niet draaivaardig, omdat de wateras gebroken was. De as werd snel vervangen, maar verder herstel en onderhoud bleef dringend nodig. In 2009 werd de stichting Behoud de Oliemolen opgericht.
Inmiddels is de molenvijver opgeschoond waardoor er weer voldoende water is om te malen.
-