De koren- en oliemolen Woldzigt is in 1852 gesticht door de landbouwers S.J. Datema en E.F. Aukema. In 1902 werd de molen verkocht aan Jan Rietema te Leens, die hem tot 1919 exploiteerde, toen hij vertrok naar de oliemolen te Tjamsweer bij Appingedam. De molen werd daarna eigendom van de coöperatieve olieslagerij en korenmalerij Woldzigt G.A., die per 1 mei 1919 de molen in bedrijf bracht met de meesterknecht van Rietema, Jan Faber, als molenaar. Deze werkte van 1912 tot zijn overlijden in 1946 op de molen. In 1945 werd de Coöperatieve Zuivelfabriek Roden-Zevenhuizen eigenaresse. Zij stichtte hier voor haar leden een depot voor veevoeder en kunstmest. Mulder was toen Frederik van der Velde, die al vanaf 1925 op de Woldzigt werkte. Na Fabers overlijden zette hij het werk voort als bedrijfsleider tot 31 oktober 1961.
Rond 1902 werd in de molen een Deutz-petroleummotor als hulpkracht geïnstalleerd voor de oliemolen. In 1906 werd deze vervangen door een stoommachine. De graanmalerij bleef op windkracht aangewezen. In 1919, toen de molen in handen kwam van de coöperatie kwam, is de stoommachine weer verwijderd.
Nadat in 1941 het olieslaan was opgehouden, werd met de windmolen nog tot 1951 geregeld koren gemalen. Daarbij was een aanzienlijke dagproductie van 5600 kg geen uitzondering.
De molen werd in 1970 eigendom van de toenmalige gemeente Roden, die hem in meteen in bruikleen gaf aan de "Stichting olie- en korenmolen Woldzigt te Roderwolde". In mei 2016 droeg de gemeente Noordenveld deze molen, met nog twee andere molens binnen die gemeente, over aan de Stichting het Drenthse Landschap.
In 1971 werd begonnen met een dringend noodzakelijke restauratie van de molen. Zo werden de stelling en het wiekenkruis vernieuwd.
In 1976 was niet alleen de molen, maar ook het gehele molencomplex gerestaureerd. De molen is volledig bedrijfsvaardig. Naast het koppel kantstenen en de twee steenkoppels (waarvan één met onderaandrijving), heeft de molen ook een voor- en naslag. Onder de molen bevinden zich enige zeer grote oliekelders.
In één van de zijvleugels bevindt zich het Nederlands Graanmuseum, waarin allerlei zaken zijn ondergebracht, die betrekking hebben op de teelt van granen en oliehoudende zaden, zowel in vroegere tijden als tegenwoordig.
In tegenstelling tot de Zaanstreek, ziet men in het noorden en oosten van Nederland oliemolens meestal uitgevoerd als gecombineerd bedrijf. Het olieslaan was campagnewerk van september tot mei. In mei gaan de koeien weer in de wei en was er geen afzet meer voor de lijnkoeken. Het graanmalen ging uiteraard het hele jaar door.
Vroeger werden hoofdzakelijk lijn-, kool- en raapzaad verwerkt. Lijnzaad leverde lijnolie voor het schildersbedrijf en lijnkoeken voor het vee, terwijl kool- en raapzaad resp. voor consumptie en lampolie werden gebruikt.