De molen maakt als bovenmolen deel uit van de molengang van de Nieuwe Driemanspolder (ca. 975 ha, opvoerhoogte derde bemalingstrap 1,35 m.). Deze polder ontstond op 1 januari 1976 als uitvloeisel van het inrichten van een waterbeheersplan voor de Driemanspolder en de Nieuwe Polder. Op 1 januari 1979 volgde bestuurlijke opname in het waterschap De Ommedijck.
Tot 1877 werd de Driemanspolder door twee dichtbij elkaar gelegen driegangen bemalen. De zuidelijke molengroep, ook wel 'Kostverlorengang' genoemd, werd toen vervangen door een stoomgemaal. Op 30 december 1876 werden twee van de drie molens van deze gang voor de sloop te koop aangeboden. In de loop van 1877 zijn diverse onderdelen verkocht en de molens afgebroken. Het lot van de derde molen is vooralsnog niet duidelijk: mogelijk heeft men de romp hiervan aanvankelijk bedacht als machinistenwoning maar is kennelijk later alsnog gesloopt.
De overgebleven noordelijke driegang, toentertijd aangeduid als de 'Kerklaangang', bleef tezamen met het gemaal in bedrijf, dat wil zeggen: de windbemaling bleef hoofdbemaling, het stoomgemaal diende ter aanvulling en voor windstille periodes.
Maar de tijden veranderden: in 1922 verving men de stoommachine door een ruwoliemotor, waarmee de paraatheid van de mechanische bemaling aanzienlijk werd verbeterd. Toen het gemaal in 1951 grotendeels werd vernieuwd en daarbij geheel elektrisch werd uitgevoerd, kwam per 1 januari 1952 de molendriegang buiten bedrijf.
Minstens zo belangrijk was dat de (uit 1945 daterende) centrifugaalpomp van de ondermolen het werk toch niet goed aan kon en de balans daardoor uit de molengang was. Bovendien waren de molens, waarvan tussen 1940 en 1945 zeer veel was gevergd (tot 1700 maaluren per jaar!) aan groot herstel toe. Het polderbestuur liet het niet zover komen en stelde de driegang buiten bedrijf.
Op 29 oktober 1958 volgde aankoop door de provincie Zuid-Holland. Daarna werden de inmiddels in slechte staat verkerende molens van achter naar voren gerestaureerd en bestemd tot reservebemaling in het kader van de wet BWO (Bescherming Waterstaatswerken in Oorlogstoestand). Het herstel, uitgevoerd door de fa. De Gelder, voltrok zich bijzonder nauwkeurig: nog afgezien van veel werk aan het riet op rompen en kappen, is met name het gaandewerk grondig nagezien en zijn vrijwel alle kammen en staven vervangen. Het Dekkersysteem op de roeden maakte plaats voor fokken.
Aldus was de molengang van de Driemanspolder weer geheel maalvaardig, maar heeft als zodanig nooit op hoeven treden en tot de eerste Nationale Molendag draaiden de molens slechts zeer sporadisch (niet meer dan 3 tot 4 keer per jaar) en nooit als groep.
De eerste Nationale Molendag (6 oktober 1973) betekende in dat opzicht echt iets nieuws: de molens maalden voor het eerst in meer dan 20 jaar alledrie tegelijk, bovendien ook met zeilen.
Sinds de jaren '80 van de 20ste eeuw maalt de driegang van Leidschendam ongeveer eens in de maand op een zaterdagmiddag.
Steeds zijn de molens goed onderhouden, evenwel moest op een zeker moment worden ingegrepen om een groot probleem de baas te worden: bij alle drie de molens waren de waterlopen al langere tijd lek (de beruchte 'onderloopsheid') en met name bij de ondermolen was die situatie problematisch. In december 2013 werden, in afwachting van herstel, de waterlopen van de drie molens aan zowel voor- als achterzijde afgedamd. Vervolgens werd begonnen met de ondermolen.
Voor de bovenmolen begon het werk in oktober 2014. Enkele muren werden compleet afgebroken om daarna opnieuw te worden opgemetseld; de toog boven de achterwaterloop is ook deels vernieuwd en veel zaken onder de waterlijn vervangen in beton. In maart 2015 werd het werk opgeleverd en konden beide dammen worden weggegraven.
Vervolgens moest de molen wachten tot de middenmolen hersteld was. De klus aldaar viel echter tegen en kwam pas in april 2016 tot een goed einde. Vanaf Nationale Molendag 2016 is de molendriegang van Leidschendam weer maalvaardig en sindsdien eens per maand in bedrijf.
In maart 2018 volgde herstel aan de keerkuip: enige delen verkeerden in matige staat. Ook werden vrijwel alle hekwiggen vernieuwd en de fokken gerepareerd.
In de nazomer van 2020 werd wederom aan deze molen gewerkt: de achterzijde van het linkervoeghout werd grotendeels verwijderd en vervolgens vervangen in kunsthars. Vrijwel tegelijk begon het Hoogheemraadschap van Rijnland hier met de dijkverzwaring: de dijken aan beide zijden van de voorboezem heeft men verhoogd.
Tot ca. 1970 was deze molen hoofdseinmolen voor het benedenrijnse gedeelte van het Hoogheemraadschap van Rijnland (boven de Rijn geldt geen maximumpeil). Het is nog te zien aan de buitenroede: aan één van de enden bevinden zich twee ogen waarin de stok voor de vlag (of de lamp) kon worden gestoken.
Molenaars van deze molen:
Hendrik Verheul (1891 - 1924)
Abraham Pieter 'Bram' van Elswijk (1925 - 1927)
Nicolaas 'Klaas' van den Bos (1927 - 1946)
Na 1946 heeft, tot de stilzetting van 1 januari 1952, hier een molenaar Verheul (vermoedelijk een oud-molenaar van de driegang van Palenstein) gemalen, aan te nemen in uurloon.