Molen Polder Mastenbroek, 4 eerste molens, Mastenbroek

Mastenbroek, Overijssel
v

korte karakteristiek

naam
Polder Mastenbroek, 4 eerste molens
modeltype
Onbekende windmolen
functie
poldermolen
bouwjaar
verdwenen
toestand
verdwenen
Ten Bruggencate-nr.
15219
oude dbnr.
V15219
Meest recente aanpassing

locatie

plaats
Mastenbroek
gemeente
Zwartewaterland, Overijssel
streek
Salland

constructie

modeltype
Onbekende windmolen
krachtbron
wind
functie
afbeelding van onze ondersteuners

geschiedenis

toestand
verdwenen
bouwjaar
verdwenen
1650-1651 afgebroken
geschiedenis

De Polder Mastenbroek (ruim 9000 ha) werd oorspronkelijk drooggehouden door middel van natuurlijke lozing door sluizen.

Door inklinking zag het dijksbestuur van Mastenbroek zich in 1597 gedwongen, vier watermolens te plaatsen. Ze stonden tegenover Hasselt, bij Genemuiden, bij de Venerietersluis en bij de Lutterzijl. In de jaren 1650 en 1651 werden deze molens verkocht, en keerde men terug naar natuurlijke waterlozing.

In de loop van de 18e eeuw werden op advies van twee Noord-Hollandse molenmakers enkele sluizen en kanalen verbeterd. Op 6 juni 1800 werd een verzoek om te onderzoeken of molens gebouwd zouden moeten worden, terzijde geschoven. Pas na zware regenval begin 1816 werd na veel gesteggel besloten de Groninger molenbouwer J. de Jong gevraagd een bemalingsplan te maken. Hij adviseerde dat er drie schepradmolens nodig waren, tegenover Hasselt, aan de Oude Wetering bij de Venerieterzijl en aan een in dezelfde omgeving te graven waterleiding. Totale kosten ƒ 70.000. Op 5 juni 1817 besloot de vergadering van erfgenamen en ingelanden tot de bouw van de drie molens, ondanks bezwaarschriften van enkele ingelanden bij Gedeputeerde Staten en bij de rechtbank.

Op 3 december 1817 vond de aanbesteding plaats van de Hasselter en de Venerietermolen. Lambertus de Waal uit Kampen zou beide voor ƒ 37.000 bouwen, met hulp van diverse mede-aannemers. Het werden achtkante bovenkruiers met scheprad. Op de heipalen kwam de houten funderingsvloer met daaronder drie houten damwanden. Het achtkante muurwerk werd 5,80 m hoog, maar zou ca. 2 m boven de grond uitsteken. De vlucht bedroeg 26,65 m. Op 16 mei 1818 werd de eerste steen gelegd, begin april 1819 waren beide molens gereed.

Het dijksbestuur wilde eerst zien hoe beide molens functioneerden, alvorens de derde molen te bouwen. Op 23 september 1819 werd de bouw aanbesteed aan Johannes Velsink en G. Debets, voor ƒ 16.850. Architect was weer J. de Jong, deze adviseerde te laten onderzoeken of een vijzelmolen te prefereren was, maar na verloop van tijd gaf het bestuur de aannemers opdracht gewoon volgens het bestek een schepradmolen te bouwen. Op 30 juni 1820 begon de bouw. Na problemen met de droogbak werd de molen uiteindelijk op 10 november 1821 als opgeleverd beschouwd.

Een kritisch artikel in de Kamper Courant van 31 maart 1842 meldde dat de molens eigenlijk maar weinig nut hadden voor de ƒ 5300 die ze jaarlijks kostten: de sluis bij Genemuiden alleen al loosde meer water dan de drie molens tezamen. De oorzaak zou zijn: "De gehele bebouwing en daarstelling dier molens was van den beginne af aan verkeerd en gebrekkig aangelegd; de stand derzelven veel te laag, waardoor zij veel wind behoeven, zullen zij werken ...". De molens in de Polder Kamperveen presteerden veel beter. Het dijksbestuur werd opgeroepen de molens en de watergangen te verbeteren, en het toezicht op de molens en de molenaars te verbeteren. De gouverneur van Overijssel verzocht naar aanleiding van het artikel om opheldering, dijkgraaf Richardus Joephus van Romunde, wethouder van Kampen, gaf deze en uiteindelijk werd de zaak bestuurlijk afgedaan. Het dijksbestuur maakte toen echter wel serieus werk van de verbetering van de waterhuishouding, en in 1842 werd molenaar Cornelis Klooster ontslagen wegens illegaal vissen, waarbij hij water de polder in liet lopen.

In 1829 werd al voorgesteld de wateras van twee molens een voet te verhogen om het rendement te vergroten, vanaf 1830 was er ook sprake van mogelijke vervijzeling. In de Hasseltermolen werd echter toch weer een nieuw scheprad gemaakt, weliswaar wat hoger dan het eerste. In 1844 werd een vijzelmolen bijgebouwd nabij Genemuiden.

Het onderhoud van de Mastenbroeker molens werd uitgevoerd door de molenbouwer Otto Feijen. Na roedebreuk van de Lutterzijlmolen op 9 juni 1843, besloot het bestuur voortaan de nieuwe roeden te laten bestaan uit twee delen in plaats van een. In 1844 werden het droograd en scheprad van de Lutterzijlmolen vernieuwd, op dezelfde hoogte als oorspronkelijk. Ook het scheprad van de Venerietmolen werd vervangen en bleef op dezelfde hoogte. Toen rond 1855 het stoomtijdperk in zcht kwam, werden de noodzakelijke herstellingen aan de molens uitgesteld.

Reeds in 1845 maakte de Engelse machinist Charles Penny, woonachtig in Kampen, een tekening voor een stoomgemaal. Stoombemaling kwam opnieuw ter sprake toen er plannen waren om de Koekoek uit te venen en droog te maken, het stoomgemaal zou tevens voor de bemaling van de hele polder kunnen dienen. Pas op 6 januari 1854 rapporteerden de ingenieurs B.P.G. van Diggelen en J.A. Beijerinck om een stoomgemaal van 75 pk te plaatsen aan de Venerieterzijl. De poldermeester Gerrit Kragt achtte een gemaal van 50 pk met twee schepraderen, ondersteund door de poldermolens, echter voldoende, en aldus werd 1 juni 1854 besloten. Op 11 oktober 1856 werd het gemaal feestelijk in bedrijf gesteld.

Voor test werden de molens in de winters van 1857 tot 1859 buiten bedrijf gelaten, de het stoomgemaal bleek de bemaling alleen prima af te kunnen. Besloten werd de Hasseltermolen voor afbraak te verkopen en beide andere molens nog achter de hand te houden. Het nut van de beide molens kwam echter al snel weer ter discussie. In de Venerietermolen sloeg op 13 juli 1861 de bliksem in, met ca. ƒ 350 schade als gevolg. Op 27 september 1861 besloot het college de molens en de grond te verkopen, en op 28 maart 1862 vond de openbare verkoping voor afbraak plaats.

Bron: De poldermolens in dienst van het waterschap Mastenbroek. Het verhaal van de mislukking van een beproefd middel, F. Pereboom. Op website Historisch Centrum Overijsel.

aanvullingen

trivia

In 1607/1608 verkocht burgemeester Oltgens van Mastenbroek een molen aan de bedijkers van de Beemster, die hem gebruikten voor de droogmaking.