Molen (oliemolen), Veghel

Veghel, Noord-Brabant
v

korte karakteristiek

naam
(oliemolen)
modeltype
rosmolen
functie
oliemolen
bouwjaar
verdwenen
toestand
verdwenen
Toon op Google Maps met andere molens in de buurt  
Toon op Google Maps met andere molens in de buurt
Ten Bruggencate-nr.
13058
oude dbnr.
V13058
Meest recente aanpassing

locatie

plaats
Veghel
plaatsaanduiding
thans Leeuwenbekstraat
gemeente
Meierijstad, Noord-Brabant
plaats(en) voorheen
De Eikelkamp
streek
Meierij van 's-Hertogenbosch
kadastrale aanduiding 1811-1832
Veghel A (4) 1239 Hendrik en Rogier van de Wiel
geo positie
X: 165198, Y: 402663
N: 51.61276, O: 5.53444

constructie

modeltype
rosmolen
krachtbron
spierkracht
functie
afbeelding van onze ondersteuners

geschiedenis

toestand
verdwenen
bouwjaar
circa
verdwenen
geschiedenis
Midden in de Eikelkamp stond een opvallend gebouw: de rosoliemolen. De landerijen ter plekke van de huidige Verbenastraat, Gladiolenstraat en Salviastraat werden voorheen aangeduid met de term Den Oliemolen. Ook het huidige industrieterrein Oliemolen aan de Rembrandtlaan-Violenstraat verwijst naar dezelfde zeventiende-eeuwse rosoliemolen die ooit aan de huidige Leeuwenbekstraat stond. Het was eeuwenlang één van de weinige gebouwen in de Eikelkamp.
Een rosoliemolen was een molen, waarin met behulp van de trekkracht van paarden olie werd geslagen. Boeren uit de omgeving brachten hun koolzaad of lijnzaad bij de molenaar. Hij perste tegen vergoeding olie uit de zaden. De olie gebruikte men als lampenolie of om voedsel in te bereiden. Het restproduct werd in de vorm van raapkoeken als veevoer
gebruikt. Die gebruikelijkheid was ook terug te vinden aan het Hoogeinde. Daar lag immers een woonhuis met de naam Den Raapkoeck dat in 1766 in bezit komt van timmerman Joannes Jacobus van Doorn. Mogelijk is de oliemolen aan het Hoogeinde opgericht in 1624. In dat jaar werden er in Veghel 3 guldens recognitiecijns betaald voor het oprichten van een oliemolen.
Rond 1660 behoort de oliemolen aan Arien Aarts (Olijslagers) en Geertruijt Cornelis van Deursen. Zij hertrouwt in 1667 met de schepen Wouter van der Santvoort (naar wiens familie het Santvoortsveldje achter de oliemolen vernoemd is).
Bij erfdeling in 1680 gaat de oliemolen over op Aart Ariens (Olijslagers).
Men spreekt dan over “het huijs met den olimeulen, est [eesthuis waar men hop droogde], ende schop [schuurtje] met den hof, boomgaert ende vier loopens lant…met als nog een schuurplaets mitsgaeders pooterie ende geregtigheden gelegen aande Hooge Eijnde…neffens de Putten.”
De Putten en de Langacker waren in die periode de benaming van twee achter de oliemolen gelegen akkers [Ter plaatse ligt nu de woonwijk Eikelkamp]. De rosoliemolen -met woonhuis, schuren en landerijen- wordt in 1719 nogmaals genoemd, wanneer ze verpacht wordt door schepen Dirck van den Tillaar aan Leendert Hermen van Heeswijk. Dirck van den Tillaart had de oliemolen uit het erfdeel van zijn vrouw Jenneke Aart Olijslagers -de familienaam is dan al officieel Olijslagers naar het beroep van de eigenaren- dochter van Aart Ariens de Olijslager. In 1739 ontstond er een proces tussen Jenneke Olijslagers en Andries van Rixtel te Veghel die eveneens een rosoliemolen wilde oprichten. Jenneke Olijslagers werd gesteund door een groep Veghelaren die het nut van een tweede rosoliemolen niet inzagen en bovendien wilden voorkomen, dat de tweede molen ten nadele van de weduwe Van den Tillaart zou gaan werken. Andries van Rixtel besluit daarop af te zien van de bouw. Jenneke Adriaen Olijslagers verkoopt op 25 april 1746 als weduwe van Dirk van den Tillaart haar erfgoederen aan het Hoogeinde met consent van haar zonen Arnoldus en Joachim van den Tillaart aan Willem van der Pasch. Het ging daarbij om “een schoone en wel door timmerde steene huijsinge, stallinge met den olijmolen daer aen gehorende, schoppe, hoff, boogaert, houtwas, voorpotinge, teul, en groescanten, alle
aen den anderen”.
Op dit huis rustte “het regt van; paerde olijmolen en daer aen gehorende steenen, soo ligger als lopers, olijbank, tuijmelas, de koning, pan, haelen, beutels, scheijen, heijeren, buijlen en wat tot een olijmolen dependeert en soo en inder voegen althans gebruijkt wert bij Hendrik Hendriks van Kilsdonck met de koestallinge peersbacken en reepen in de stal, de bedstede in de huijsinge”. Deze opsomming geeft een aardig beeld van het toebehoren van de oliemolen en vertelt ons eveneens dat de molen in dat jaar verpacht was aan Hendrik Hendriks van Kilsdonck. Verder behoorden tot de Rosoliemolen “twee groes, off Weijveltjens, met de opstaende schuer, en verdere geregtigheden van dien tegen over voors. Huijsinge gelegen”. Op deze goederen rustte een jaarlijkse last van zeven stuivers rente aan de Sint-Lambertuskerk te Veghel en vier guldens aan de armen te Veghel. Op 25 juli 1753 verkoopt Willem van der Pasch de Rosoliemolen aan Rogier van de Wiel in wiens familiebezit de Rosoliemolen enkele generaties zal blijven. Volgens verslagen verkeerde zij onder molenaar Hendrik Rogier van de Wiel in een goede staat van onderhoud en beschikte over een oliebank voorzien van een paar heien of hamers. Toch krijgt de molen concurrentie. In 1797 wil Peter van den Boer uit Oisterwijk, gehuwd met de weduwe van molenaar Johannes van de Wiel, een tweede oliemolen te Veghel oprichten. Dat is tegen het zere been van zijn stiefkinderen Rogier, Hendrik, Franciscus en Mechelina van de Wiel. Zij schrijven het gemeentebestuur van Veghel aan om de oprichting van een tweede molen tegen te houden en wijzen op het belang van het innoveren van de bestaande oliemolen aan het Hoogeinde om samen met de oliemolens van naburige plaatsen de aanvoer van zaden vlotter te kunnen verwerken. De familie Van de Wiel vist naast het net, want een tweede oliemolen wordt in de Molenstraat opgericht.
In 1842 verkrijgt de familie Van de Wiel overigens wel een vergunning om naast een oliemolen ook een pelmolen voor gerst te bouwen. In 1859 overlijdt molenaar Theodorus van de Wiel. Zijn weduwe Johanna van Rijbroek hertrouwt in 1860 met Adrianus Vos uit Moergestel. Vos wordt in 1862 vernoemd als olieslager aan het Hoogeinde, maar vanaf 1879 komt de oliemolen niet meer voor in de Veghelse gemeenteverslagen. In 1881 is er een laatste vermelding. De molen zal misschien wegens toenemende concurrentie rond die tijd buiten werking zijn geraakt. Cornelissen (1998) vermeldt in 1885-1889 overigens nog ‘De oliemolen in de Putten’, waarmee de landerijen in de huidige Salvia-/Gladiolenstraat bedoeld worden.

Bron: Het Bosch genaempt Den Ekelkamp, blz 14 en 15
geschreven door Rolf Vonk
ingezonden op 21 november 2010

aanvullingen

trivia
Aangezien deze molen niet voorkomt in het boek:
De Windmolens in Veghel en hun molenaars, 1299-1948, moet dit wel om een rosmolen gaan.
In het kadaster van 1811 wordt ook geen molen ingetekend.

*Eikelkamp (Veghels dialect: d'n Ekkelenkamp) is een wijk en industrieterrein in de Noord-Brabantse plaats Veghel. In de volksmond wordt de wijk Bloemenwijk genoemd, naar de typerende straatbenaming. De wijk is onderdeel van de nieuwe gebiedsindeling Veghel-West.
bron: Wikipedia

*Tekst bij de afbeelding van de vm rosmolen:
De Rosoliemolen in de Leeuwenbekstraat, gefotografeerd aan het eind van de jaren ’50 vlak voor de sloop. Het gebouw op de foto lijkt een
zogenaamde krukboerderij te zijn. Achter de brede voorgevel ligt het woongedeelte met haaks daarop het bedrijfsgebouw [de oliemolen?]. coll. Rolf Vonk