Molen Grutterij Noordersluispad, Koog aan de Zaan

Koog aan de Zaan, Noord-Holland
v

korte karakteristiek

naam
Grutterij Noordersluispad
modeltype
rosmolen
functie
grutmolen
bouwjaar
verdwenen
toestand
verdwenen
Toon op Google Maps met andere molens in de buurt  
Toon op Google Maps met andere molens in de buurt
Ten Bruggencate-nr.
12407
oude dbnr.
V3927
Meest recente aanpassing

locatie

plaats
Koog aan de Zaan
plaatsaanduiding
aan het (Noorder) Sluispad
gemeente
Zaanstad, Noord-Holland
streek
Zaanstreek
kadastrale aanduiding 1811-1832
Koog a/d Zaan B (1) 187 Rens Spaans, grutter
geo positie
X: 115852, Y: 497942
N: 52.46782, O: 4.81111

constructie

modeltype
rosmolen
krachtbron
spierkracht
functie
afbeelding van onze ondersteuners

geschiedenis

toestand
verdwenen
bouwjaar
verdwenen
1925 geliquideerd 1983 opstal gesloopt
geschiedenis
Op het Sluispad in Koog stond zeer lang een grutterij. Deze rosmolen werd voor het eerst genoemd bij het overlijden van Pieter Claesz Kuijper, die zich overigens meestal van de achternaam Mock bediende. Dat was ook de bijnaam van zijn verfmolen Het Gekroonde Zeepaard of De Mock, zoals iedereen deze molen aan de Weelsloot in Koog kende. Pieter Mock woonde bij zijn overlijden vooraan op het Sluispad. Van de grutterij vlakbij zijn huis was hij voor een half part eigenaar. Toen hij op 30 december 1729 stierf was Kuijper een geslaagd koopman. Zijn boedel werd op ƒ 87.158 getaxeerd. Dat was een vermogen. Hij was inmiddels eigenaar van een half part in oliemolen De Munnik aan de Sluissloot en voor de helft van de pelmolen Het Kloen, die diep in het Westzijderveld aan de Weelsloot stond. Er was ook een half part in de oliemolen De Kat aan de Kalverringdijk tegenover Zaandijk en dus de helft in de grutterij op het Sluispad. Zijn halve part in Het Gekroonde Zeepaard had hij al voor 2000 gulden verkocht aan zijn neven Pieter en Claas Jacobsz Kuijper, die op 9 december 1728 ook 3/8ste part in de oliemolen De Wezel, die ook aan de Sluissloot stond, voor ƒ 2500 van hem overnamen. Zij erfden ook het huis dat naast de grutterij stond. Deze woning verkochten Pieter en Claas op 4 april 1732 aan Aagje Claas Kuijper, de weduwe van Willem Trompen. Zij was geen familie van hen. Aagje betaalde ƒ 200 voor de woning. Dat bedrag loste zij in vier termijnen van 50 gulden af, zodat het huis op 2 februari 1736 helemaal van haar was.
Wanneer de broers eigenaar waren geworden is niet bekend. Op op 30 januari 1710 werd het pand verkocht. Jan Cornelisz de Boer nam het over van Pieter Abraham Swart en zijn minderjarige broers. Hij betaalde er maar ƒ 255 voor. De grutterij werd niet genoemd en dat was in 1732 ook niet het geval. Wel werden de plichten en rechten van de eigenaar vastgelegd. Zo moest hij vrij overpad geven over het erf van het huis naar het pakhuis van Pieter Swart en moest dat pad minstens vier voet breed zijn. Ook moest toegestaan worden dat voor altijd een damschuit aan het erf bij het huis kon worden afgemeerd om te laden en te lossen. De verkoper moest op zijn beurt een vrije overgang geven naar het secreet, zoals de wc boven de sloot deftig werd genoemd. Deze regels golden al zo lang het huis er stond (GAZ. PA-0077-7 en NL-ZdGAZ_OA-0008_1594_0062.jpg).
Het zou nog tot 1790 duren voor dit huisje aan het grutterij-complex werd toegevoegd.

Van wie Mock het halve part in de grutterij had overgenomen is niet duidelijk. In 1733 werd hij nog als eigenaar van de gorterij genoemd in het maatboek van de Banne Westzaan. Daaruit bleek ook dat IJsbertus van der Burgh zijn opvolger in de rosmolen was geworden. Mocks vader was Claes Maertsz Kuijper die zich ook wel eens van de familienaam Olijslager bediende. Dat was ongetwijfeld zijn vak. Claes overleed op 18 april 1719 toen hij 81 jaar oud was (Uit den Vergulde Bijkorf - G.J. Honig (1952) pag. 135-136). Uit zijn huwelijk met Griet Jans werden behalve Pieter nog drie kinderen geboden. Dat waren Jacob, Aaltje en Guurtje.
Het andere halve part van de rosmolen was ongetwijfeld eigendom van Pieters broer Jacob Claesz Kuijper. De mannen werkten als kooplieden nauw samen, zoals dat binnen families gebruikelijk was.

Op 11 mei 1730 verkocht Pieter Jacobsz Kuijper, namens zijn vader Jacob, de hele rosmolen aan IJbaertus van den Burgh. Behalve de gorterij, zoals het bedrijf toen werd omschreven, nam hij een huis en een pakhuis over. De koopsom was ƒ 2500, waarvan ƒ 900 contant werd betaald. De overige ƒ 1600 kreeg Van den Burgh van Kuijper op een zogenaamde kustingbrief. Beide mannen woonden in Koog. Zo'n kustingbrief werd opgesteld bij openbare verkopingen op veilingen. Van den Burgh moest 3 procent rente betalen aan Kuijper. De grutterij, het gereedschap en het erf werden als onderpand ingebracht en ook nu werd vastgelegd dat de bewoners van twee huisjes naar de grutterij het secreet op het verkochte erf mochten blijven gebruiken. Van den Burgh woonde zelf ten westen van de grutterij. Aan de oostzijde was Jan van 't Kaar de buurman. Al acht jaar later werd de hypotheek al geroyeerd omdat het hele bedrag was afgelost (GAZ. ORA Westzaan NL-ZdGAZ_OA-0008_1647_0157.jpg).

Tot wanneer Van den Burgh met de rosmolen bleef werken is niet duidelijk. In elk geval werd er in het maatboek van de Banne Westzaan voor 1755 geen wijziging aangebracht, nadat IJsbertus er in 1730 als eigenaar van de gorterij in was genoteerd. Hij was trouwens niet alleen actief in zijn rosmolen, maar kocht ook op grote schaal landerijen. Voor 1746 was Van der Burgh eigenaar van in totaal 6200,5 Rijnlandse roeden. Dat was bijzonder veel. Al dat land lag her en der verspreid. Het ging om 24 verschillende stukken die hij vermoedelijk verhuurde. Bij zijn rosmolen aan het Sluispad had hij een huis en een erf van 50 roeden, terwijl hij ook nog een huisje aan Claas Tip verhuurde. Voor de rosmolen moest hij jaarlijks ƒ 1,50 verponding betalen. Zijn huis stond voor het zelfde bedrag in het maatboek (GAZ. OA-0126 1596-252.2 inv.nr. 84/409).

Van den Burgh zou niet lang na 1755 overlijden, want zijn weduwe Aaltje Crom trouwde op 11 juli 1762 met de Zaandijker houtzager Simon Arisz Ronks. Wanneer de rosmolen-grutterij verkocht werd is niet bekend, maar in 1786 werd het bedrijf als de grutterij van Jan Koenen op 2 april in veiling gebracht door de weduwe Koenen. Twee maanden eerder had hij nog ƒ 2000 geleend van de Wormerveerse koopman Hendrik Koekebakker en op 5 januari 1786 kocht hij van Abraham Prins een partij boekweit voor ƒ 1000, waarvoor hij zijn huis, erf en de grutterij als onderpand gaf. Koene was toen dus nog volop met zijn bedrijf bezig, zodat zijn overlijden onverwacht kwam.
Al twee maanden later werd in de herberg De Prins in Koog aan de Zaan de veiling van de rosmolen gehouden. De Prins was de latere Waakzaamheid. Jan Koenen was in Hazerswoude geboren, maar werd in 1762 in Koog doopsgezind gedoopt. Op 16 oktober 1760 was hij daar getrouwd met Neeltje Pieters Kat (GAZ. Katerstede http://www.katerstede.nl/zaanstreek/f5613.htm#f11430). Koenen overleed in februari 1786. Zijn vrouw bleef achter met twee dochters en een zoon die Pieter heette en toen dertien jaar was.
Het ging om een kapitale welgelegen, neeringrijke grutterij met desselfs pakhuis, schuren en verder getimmerde. Ook het woonhuis en het bijbehorende luchthuis werden in deze veiling samen met de grutterij aangeboden. Aan de oostkant woonde nog steeds Jan van 't Kaar en aan de westzijde lag het erf en een steeg en daarnaast een stuk land van 748 roeden dat apart geveild werd. Daarnaast woonde Claas Wit, die peller was met de molen De Sint Jacob of Slabbert, die achter het Sluispad in het Westzijderveld stond.
Bij het pakhuis hoorde een vrije overgang over een pad van vier voet breet en het recht om daar een schuit te laden of te lossen. De weduwe mocht tot 1 juni in het huis blijven wonen. De grutterij kon zij tot 1 mei om nieten naar welgevallen blijven gebruiken.
Er moest ook een aantal gereedschappen worden overgenomen, waarvoor los van de koopprijs ƒ 275 moest worden betaald. Daarbij waren ook twee paarden zijnde bruine harddravers. Of ze ook in de rosmolen actief waren is niet duidelijk. Het lijkt een beetje onwaarschijnlijk dat de sjokkende paarden die urenlange de monotone rondjes in de rosmolen moesten lopen in hun vrije tijd vurige renpaarden werden.
Bij de gereedschappen hoorden o.a. vier beslagen schepels, zes zeven en een trommelzeef, vier gortbakken, een dubbel uurglas, drie lampen, een ijzeren koevoet, twee balansen met schalen, een steenjijn met blok - dat was een takel - een tarwemeelbuul met kuip, een kar met toebehoren en een schuitje met zeil.
De waarde van deze grutterij en het woonhuis was hoog. Abraham Prins bood in de opslag 3000 gulden, maar bij de afslag werd de veiling gestopt op 1500 gulden. Er volgende de nodige onderhandelingen met Adriaan Spaans die uiteindelijk de grutterij, het huis met zijn luchthuis en het naastgelegen land van 784 roeden voor ƒ 4750 plus ƒ 275 voor het losse gereedschap kocht (GAZ. NL-ZdGAZ_OA-0008_1737_0170.jpg e.v.). Bij dat gereedschap waren ook twee paarden, zijnde bruine handdraaiers. Een merkwaardige term die er op duidde dat de dieren in de rosmolen werden gebruikt. Er behoorde ook een zeilschuitje tot de gereedschappen en een dubbel uurglas. Zo'n zandloper werd in de rosmolen gebruikt om de tijd in de gaten te houden voor het wisselen van het paard. Verder waren er de gebruikelijke maten en gewichten, stoffers, bezems, een gortbak en een tarwemeelbuul met kuip. Dat laatste was wel opmerkelijk, want zeer lang was het grutters verboden tarwemeel te produceren. Dat was een maatregel die concurrentie met de bakkers moest voorkomen. Grutters moesten zich met boekweit bezig houden.

Na deze verkoop kon de weduwe Koene de 1000 gulden betalen die Abraham Prins nog van het bedrijf van haar man kreeg. Op 19 juni 1786 werd het contract, waarin de verkoop was geregeld, afgetekend met de mededeling dat de koopsom was voldaan.

De periode Spaans

Adriaan Rensz Spaans werd in de verkoopacte al als meester-grutter vermeld. Hij was in 1786 pas 25 jaar toen hij het bedrijf overnam. Daarvoor was hij enige tijd actief met de oude gorterij met rosmolen aan de Lagedijk in Zaandijk, die hij in 1786 aan mr. Jacob Dico verkocht. voor ƒ 2200. Hij had bij de grutterij op het Noordersluispad ook een winkel. Vier jaar, nadat hij de rosmolen had gekocht, nam hij ook het huisje naast zijn bedrijf over. Er moest nog steeds overpad naar het secreet gegeven worden aan de eigenaresse. Dat was op 4 maart 1790 Grietje Gerrits, de weduwe van Jan Ris. Het huisje was bijna niets meer waard, want Spaans kon het voor slechts ƒ 95 overnemen.
Het huwelijk van Adriaan Spaans met de Zaandijkse Duifje Dirks Groot was zeer kinderrijk. Duifje beviel liefst negen maal. Eerst kreeg zij twee dochters. Het derde kind was zoon Rens die op 27 april 1787 werd geboren. Hij groeide helemaal op in het bedrijf van zijn vader en zou de grutterij op 1 september 1823 overnemen. De waarde van de zaak was aanzienlijk gedaald, want hij hoefde er nog maar ƒ 1500 voor te betalen. Voor dat bedrag werd hij eigenaar van het ouderlijk huis, het erf, de grutterij en het bijbehorende pakhuis.
Rens Spaans was toen 36 jaar en getrouwd met Antje Duyvis, een dochter van olieslager Teeuwis Duyvis. Hij overleed jong in 1834 toen hij pas 46 jaar oud was. Antje bleef achter met acht kinderen van wie de jongste nog maar vier jaar was en de oudste achttien. Dat was Jewis, maar zijn broer Adriaan (1818) zou de nieuwe grutter aan het Sluispad worden.
Antje verkocht het bedrijf in elk geval niet. Pas in 1859, toen zij al zeventig jaar was deed zij de hele grutterij met de bijbehorende gebouwen voor 8000 gulden over aan haar jongste broer Jan Spekham Duyvis. Deze was een grote olieslager met de molens De Halve Maan, De Poelsnip en De Zeemeeuw op het Kalf, De Mol in Wormer en De Jonge Big in Zaandijk. Duyvis ging natuurlijk niet zelf met de grutterij werken. Dat liet hij aan Adriaan Spaans en zijn vrouw Guurtje Adriaans Couwenhoven over.

Verstoming van de grutterij

Spekham Duyvis overleed al drie jaar later, waarna zijn zoon Jacob eigenaar van de grutterij werd. Hij bleef tien jaar met het bedrijf werken. In 1868 vroeg hij een vergunning om het bedrijf te vergroten. Hij verkocht de grutterij in augustus 1871 aan Cornelis Cornelisz van de Stadt en zijn zoon Pieter Anthony die onder de firmanaam Weduwe A. ten Kate & Zoon werkten.
Zaanlandsche Courant, 17 juni 1871: "BEKENDMAKING. Bij akte, den 8. Juni 1871, ten overstaan van den Notaris CORNELIS HONDIUS te Zaandam verleden, heeft de Heer CORNELIS VAN DE STADT Junior, koopman, wonende te Zaandam, de firma "DE WED. A. TEN KATE & ZOON" verkocht en overgedragen aan zijne zonen de Heeren PIETER ANTHONY VAN DE STADT en GERRIT VAN DE STADT, kooplieden, wonende mede te Zaandam, met het recht om daarop te samen of met een of meer anderen te handelen, evenwel zonder dat zulks hen zal verbinden of hij daarvoor verantwoordelijk zal zijn."
De bedrijfsnaam roept wel vragen op, want hij verwijst naar de vrouw van Cornelis. Zij waren op 16 juni 1841 getrouwd. Pieter was in 1848 geboren. Zijn moeder was nog geen weduwe toen het bedrijf, maar toen hij in 1871 de rosmolen en grutterij van Jacob Duyvis met zijn neef Cornelis overnam, leefde zijn vader nog. Deze overleed in 1875. De weduwe zelf werd 70 jaar en stierf in 1891. Haar zoons waren nog jong toen zij eigenaar werden. Pieter was in 1848 geboren en Cornelis in 1852. Hij had van de Hoge Raad de zgn. venia aetatis ontvangen, een bewijs dat hij als minderjarige zelfstandig zaken mocht doen.

De grutterij was bij de overname geen rosmolen meer. Jacob Duyvis had een rigoureuze verandering doorgevoerd. Hij vroeg in 1872 een vergunning aan voor de plaatsing van een stoommachine in zijn grutterij. Daarmee was hij de derde Zaanse grutter na Barend Aten in Krommenie en Remmert Aten in Oostzaandam die daartoe overging. Onder nr. 286 kwam de aanvraag op de lijst van stoomvergunningen van de hoofdingenieur Dienst Stoomwezen van het ministerie van Waterstaat. Duyvis liet zijn ketel bij Stork maken. Deze kon tien pk leveren. Het tijdperk van de paarden was wel definitief voorbij in deze oude rosmolen.

12 januari 1876: Request aan minister van Binnenlandse Zaken om afschaffing van rechten op de invoer van Russische boekweitgrutten wordt ondersteund door gemeenteraad van Koog aan de Zaan.

Deze grutterij bestond nog steeds rond 1880. Kunstschilder Jan Kruijver legde toen de hele bewoning van het Sluispad in Koog vast in zijn archief. Hij was zelf in 1869 aan dit pad geboren en woonde er tot zijn huwelijk in 1895. Kruijver schreef er over: "Het woonhuis van Michiel Duits was tevens het kantoor van de stoomgrutterij, eigendom van de heren Van de Stadt uit Zaandam. Michel Duits woonde in het kantoor en moest dat onderhouden. Hij was tevens huisknecht bij Hendrik Honig. De grutterij werd door stoom gedreven. Als machinist werkte er Gerrit Groot, die op 26 april 1928 overleed toen hij negentig jaar was. Op 30 maart 1913 werd Gerrit onderscheiden met de eremedaille in de Orde van Oranje Nassau in verhand met zijn lange dienstverband bij de fa. Ten Kate en ter gelegenheid van de verjaardag van koningin Wilhelmina.
Meesterknecht was in 1880 Jan Hoeflage. Verder waren er Kees Woud en Tijs Spaans als knecht" (Verdwenen Zaanstreek - De erfenis van Jan Kruijver - Ron Couwenhoven, 2018).
Zaanlandsche Courant, 1 jan. 1880:"BEKENDMAKING.Blijkens akte den 28sten December 1880, ten overstaan van den Notaris CORNELIS HONDIUS te Zaandam verleden, hebben de Heeren GERRIT VAN DE STADT en ENGEL VAN DE STADT CORNELISZOON, beiden in na te meldene zaak werkzaam, wonende de eerstgenoemde te Zaandam en laatstgemelde te Koog aan de Zaan, met elkander een vennootschap aangegaan, bepaaldelijk tot het drijven eener STOOMGRUTTERIJ met hetgaan daartoe behoort of daarmede in verband staat. De vennootschap is gevestigd te Koog aan de Zaan, aangevangen den eersten Juni laatstleden en aangegaan voor een onbepaalden tijd en wordt gedreven onder de firma: "Wed. A. TEN KATE & ZOON", tot de tekening van welke firma ieder der vennooten gerechtigd is, doch alleen voor zaken de vennootschap rechtstreeks betreffende; andere handelingen, zoo als opnemen van gelden, borgtocht, aan- en verkoop en ruiling van onroerend goed, vereischen goedkeuring van beide vennooten, waarvan bij privé handteekening zal blijken."

Het bedrijf hield stand tot 1917. Door de Eerste Wereldoorlog was er geen aanvoer meer van boekweitgrutten, terwijl er uit de Verenigde Staten slechts één partij boekweit aankwam. Bovendien nam de regering de inlandse boekweit in beslag om het onder de fabrikanten te verdelen, maar daar kwam niets van terecht, want het bleef in de schuren van de boeren liggen!
Op 16 juni van dat jaar maakte de fa. Wed. A. ten Kate & Zn bekend dat de stoomketel te koop was. In het overzicht van bedrijven dat de Kamer van Koophandel elk jaar in zijn jaarverslag publiceerde kwam het bedrijf in 1917 niet meer voor.

Tekst (excl. krantenberichten): Ron Couwenhoven, 1 dec. 2022.
-----

Deze grutterij werd in het jaar 1871 gesticht door de twee broers Gerrit en Pieter Anthony van de Stadt. De grootvader van beider broers was de Zaandammer houthandelaar Cornelis van de Stadt, die in de eerste helft van de negentiende eeuw met een stuk of vijf houtzaagmolens werkte.
Op 8 juni 1871 werden Gerrit en Pieter Anthony van de Stadt eigenaar van de firma Weduwe A. ten Kate & Zoon. Deze firma was het eigendom van hun ouders Cornelis jr. van de Stadt en Antje ten Kate. De firma ten Kate handelde in pellerswaren en was eigenaresse van de Oostzaandammer pelmolen De Rozenboom. Op het moment dat de beide broers de firma overnamen was deze molen reeds verkocht.
De gebroeders Van de Stadt gingen zich echter niet richten op pellerswaren, maar besloten om een handel in boekweit en grutten te starten. Aanvankelijk zal dit in een klein gebouw zijn gebeurd met een paard dat voor de aandrijving zorgde.

In 1875 echter, kochten zij van de Koger stijfselfabrikant Duyvis het grote pakhuis Het Vergulde Paard aan het Sluispad in Koog aan de Zaan. Het gaande werk van de grutterij werd hierin opgesteld en vermoedelijk vanaf toen aangedreven door een stoommachine.

In 1880 werd de compagnie tussen Gerrit en Pieter Anthony beëindigd, met het opstappen van de laatstgenoemde. Een jaar later echter sloot Gerrit van de Stadt een nieuw compagnonschap met zijn jongere broer Engel van de Stadt. Vanaf toen leidde Gerrit van de Stadt de fabriek. Engel van de Stadt bezocht de Amsterdamse beurs en de klanten.

In 1911 werd het oude houten pakhuis gesloopt en vervangen door een stenen fabriek. In de Eerste Wereldoorlog werd de stoommachine, door het toen heersende gebrek aan kolen, noodgedwongen vervangen door een elektromotor.

Engel van de Stadt overleed in 1925. De toen 75-jarige Gerrit van de Stadt besloot toen om de zaken te liquideren. De vraag naar boekweit was toen al behoorlijk afgenomen en de kinderen van de beide firmanten zagen er niet veel heil in om de fabriek over te nemen. De opstallen van de grutterij werden verkocht aan de firma Honig op de Koog, waarna ze weer dienst gingen doen voor opslag.

Het fraaie stenen pand verdween in 1983 door sloop.

Bronnen:
- “de Windbrief” 29e jaargang 2000 nr. 111 artikel D. Kerssens over de Zaanse rosmolens (uitg. Ver. De Zaanse Molen)
- “Engel van de Stadt, zijn voor en nageslacht” Dr. S. Hart 1951 blz. 263-267
F. Rol, Zaandijk.