Molen De Beer (1e), Dordrecht

Dordrecht, Zuid-Holland
v

korte karakteristiek

naam
De Beer (1e)
modeltype
Kantige molen, stellingmolen
functie
volmolen
bouwjaar
verdwenen
toestand
verdwenen
Toon op Google Maps met andere molens in de buurt  
Toon op Google Maps met andere molens in de buurt
Ten Bruggencate-nr.
12032
oude dbnr.
V12363
Meest recente aanpassing
| Algehele revisie gegevens
media-bestand
Molen 12032 De Beer (1e) (Dordrecht)
Aelbert Cuyp, Dordrechter Hafen im Mondeschein, Wallraf-Richartz Museum (uitsnede)

locatie

plaats
Dordrecht
plaatsaanduiding
Molenhoofd t/o de Riedijkspoort (Noorderstraat)
gemeente
Dordrecht, Zuid-Holland
streek
Eiland van Dordrecht
geo positie
X: 106002, Y: 425783
N: 51.81851, O: 4.67656

constructie

modeltype
Kantige molen, stellingmolen
krachtbron
wind
functie
romp
achtkante molen, rietgedekte bovenbouw verticale stellingschoren, lage stelling
versieringen

De gevelsteen die in 1621 in de muur van de Snellesluis gemetseld zat is getekend door J. Rutten, tussen 1868 en 1872, zie externe verwijzing

plaats bediening
stellingmolen
bediening kruiwerk
buitenkruier
plaats kruiwerk
bovenkruier
wiekvorm
OHO
afbeelding van onze ondersteuners

geschiedenis

toestand
verdwenen
bouwjaar
verdwenen
1645 - 1655 verplaatst
eigendomshistorie

Eigenaren: 
1614 Michiel Pouwelsz. 
1618 Ferdinandt Sabbe (Sale) 
<1621 Pieter Sabbe (Sale) ½ 
1621 Joost de Wit Nicolaesz. ½ 
<1629 gebr. Johan, Jacques en Pieter Sale ½, Maria van Meeuwen wed. Thomas de With ½ 
1629-1642 e.v. Jan en Lambert (Lambrecht) Hulshout 

geschiedenis

Onderstaande informatie is afkomstig uit: C.J.P. Grol en J. Zondervan-Van Heck, 'Draaiende wieken, stappende paarden', jaarboek 2008 Historische Vereniging Oud-Dordrecht.

Op de plattegronden van Jacob van Deventer (ca. 1560) en Symon en Cornelis Jansz. Indervelde (1592) is hier nog geen molen getekend.

J.L. van Dalen schrijft in zijn boek over de geschiedenis van Dordrecht dat er in 1599 een volmolen stond ‘over de gracht buiten de Riedijk’. Op de plattegrond van Symon Jansz Intervelde en Daniël Schellinkx (1611) staat de molen getekend als het enige bouwwerk in een dan nog onbebouwde omgeving van gorsen en slikken, met een aantal dijken die daar vanaf 1603 waren opgeworpen.

In 1614 bleek dat Michiel Pouwelsz. de eigenaar van een ‘wintvolmolen met sijn toebehooren staende buyten de Ryetdijcxsche poorte deser stede’ in financiële moeilijkheden verkeerde. Iedereen die iets te vorderen had, wat betreft de molen en het bijbehorende huis, dienden dit te melden bij de secretarie van de stad. Openbare verkoop dreigde.

1618: Ferdinandt Sabbe, koopman uit Kampen, was in 1618 de eigenaar. Op dat moment was de molen ‘desolaat ende vervallen’. Sabbe wilde de volmolen ‘staende aende Cockendijck’, de latere Noorderstraat, ‘weder op rechten ende gangbaer maecken’. Omdat hij voor het herstel van de molen en het bewerken van de grond, waarop deze stond de nodige kosten moest maken en het feit dat hij met de molen de draperie en lakenneringen goede diensten hoopte aan te bieden, vroeg hij om vrijstelling van het windgeld en andere belastingen. De toestemming werd verkregen en Sabbe werd voor twaalf jaar vrijgesteld van pacht voor zowel de grond waar de molen op stond, als het strookje land waarop hij de voor de volmolen benodigde paarden kon weiden. De molen diende wel als volmolen in gebruik te blijven, zowel met de wind als met de paarden, net zo lang als de draperie en de volnering de molen nodig zouden hebben. Mocht de stad de grond nodig hebben diende hij alles te ontruimen. Zodra hij de molen niet meer als zodanig zou gebruiken zou hij aan de stad huur moeten gaan betalen. Sabbe diende nog een verzoek in, niemand toestemming te geven, die een huis tussen zijn molen en de naastgelegen scheepswerven zou willen bouwen. Omdat de molen anders ‘int genieten van den suytwesten wint grootelijx werden verhindert, waerdoor den molen aen veel sleetagie van seylen wert onderworpen, door de flackerende winden die achter van beseyden ‘t huys op de seylen vallen’. De slijtage van de zeilen bracht dan weer extra kosten met zich mee.

Joost de Wit Nicolaesz. verkreeg van Pieter Sabbe in 1621 de helft van ‘eenen wintvolmolen met een paert volmolen daer beneffens staende’. Acht jaar later in 1629, verkochten de zoons van Ferdinandt Sabbe en de weduwe van Joost de With, juffrouw Maria van Meeuwen, de windvolmolen, de behuizing, de paardenvolmolen en de gereedschappen gelegen ‘buyten ende omtrent de Riedijckspoort aen den Cockendijck’, aan de kooplieden Jan en Lambert Hulshout. Deze heren waren in 1625 naast Hans Ruwel, eigenaren van de volmolen buiten de Vriesepoort (dbnr. 17308).

De Beer werd door verschillende schilders afgebeeld. Adam Willaerts in 1629, Jan van Goyen in 1643 en Lieven Verschuer in 1645 schilderden hem als een achtkant grondzeiler. Albert Cuyp en een leerling van Cuyp schilderden de molen, respectievelijk omtrent 1642 en een paar jaar later rond 1644 wel als achtkant grondzeiler, maar er bevond zich op korte afstand van de grond een met palen in de grond staande omloop om de molen. Wie van deze schilders de molen geheel waarheidsgetrouw weergaf, is niet bekend.

Werkzaamheden aan het molenhoofd in 1640 en steeds weer uitbreidingen van de scheepswerven naast De Beer, maakten dat in 1642 de molen danig in de weg stond en verplaatst zou moeten worden. Het stadsbestuur was de scheepstimmerlieden welwillend en kwamen overeen dat de beide heren Hulshout de ‘volmolen, paerdemolen, wooninge aldaer staende sullen ruymen ende wechnemen ende d’selve stellen opte dijck’ (Noordendijk). De heren Hulshout ontvingen een subsidie van ƒ 1.400, vrijstelling van windgeld en bovendien werd de pacht van de grond gehalveerd. Nog steeds moest de molen volmolen blijven en mocht als deze verplaatst was geen hinder opleveren voor de andere molens aan de dijk. De molen was kennelijk niet direct verplaatst en mogelijk ook niet door de gebroeders Hulshout. Want in maart 1645 vroeg een aantal drapeniers toestemming om een nieuwe volmolen te mogen bouwen, vrijdom van windgeld en een subsidie van ƒ 600 om de grond waarop de molen moest komen te prepareren. De volmolen werd aan de Noordendijk gebouwd. Of de nieuwe molen ook daadwerkelijk in 1645 werd gebouwd is niet zeker. Op het schilderij van Lieven Verschuer in 1645 staat De Beer nog in vol ornaat op het Molenhoofd aan de Cockendijck. Twee huizen staande op het molenerf van de volmolen aan de Cockendijck werden verkocht in 1655, onder conditie dat de koper daarbij ook hout mocht leggen, zonder te mogen omheinen, zodat passanten die van de molen kwamen vrije doorgang hadden. Ook op de plattegrond van 1655 is op nummer 87 tussen de scheepswerven de molen nog te zien.

Echter in 1650 en 1651 werd melding gemaakt van de verkoop en onderpand stelling van 1/9 gedeelten van de opvolger ‘de windvolmolen aan de Noordendijk’. Hoe dan ook, eind 1655 was de molen verplaatst naar de Noordendijk, naast de houtzaagmolen De Duijnen.


aanvullingen

trivia

De volmolen met zijn volkommen en stampers zorgde ervoor dat de lakenstoffen 'gevold' werden, de stoffen moesten wat vervilten waardoor een mooi dicht weefsel ontstond, dit ten behoeve van de lakennijverheid, ook wel draperie genoemd. Laken was eeuwenlang een belangrijke stof waar kleding van werd gemaakt. In de loop van de 17e eeuw ging de lakenhandel achteruit en kwam aan het einde van die eeuw bijna geheel tot stilstand.
Volmolens werden daarom afgebroken of omgebouwd tot zaag-, pel-, olie- en vooral papiermolens.

Op het schilderij van A.Cuyp staat op de achtergrond de Riedijksepoort, op de voorgrond een molen, dit zou heel goed deze volmolen geweest kunnen zijn.
de red.NSR

De gehele kaart uit de coll. Hingman is te vinden bij het Nationaal Archief,
zoek op kaart: Kaart van de platen en visscherijen in de Merwede en Maas van Papendrecht tot Bolnessersluis, inventarisnr 820, 1615