Vroeger lagen aan het einde van de huidige Bloemenweg, dit is aan de westelijke zijde van Milsbeek, tot bij Middelaar drassige gronden en enige kleine vennen. Zodra de Maas buiten haar oevers trad, liep het gebied onder water. De wegen en de weinige boerderijen in dit gebied, dat 'de Bulten' wordt genoemd, liggen hoger en daardoor droog. In het droge seizoen kon een gedeelte van de gronden als weiland worden gebruikt. Door de kleiwinning en vooral door de ontgrinding is de hoogte van de grondwaterstand nu sterk gedaald.
Tot de grondgebruikers behoorde de Milsbekerfamilie Laarakkers. Jan Laarakkers bouwde omstreeks 1910 op een laag gedeelte van een weiland niet ver van het nieuwe industrieterrein een stenen windmolentje met een vlucht van ongeveer 10 m. Hij kwam op de gedachte thuis een weidemolen te bouwen tijdens zijn militaire diensttijd in het westen van het land, waar de poldermolens een grote indruk op hem maakten. Het molentje maalde het water met een scheprad in een ringsloot, die door buizen in de verhoogde weg naar de Maasgronden liep.
De nog bestaande, sterk getailleerde romp heeft een hoogte van 4,60 m, een inwendige middellijn boven het maaiveld van 2,50 m. en een muurdikte van 32 cm. Op de molenromp, die in slechte staat verkeert, ligt nog een ijzeren kruiring. Het gangwerk was van ijzer en in Duitsland gemaakt. Het weidemolentje van Milsbeek was het enige traditioneel gebouwde windmolentje dat als wateropvoerwerktuig in Limburg heeft gestaan.
In de jaren dertig sloeg het gevlucht op hol en werd vernield.
Jan Laarakkers stierf ongehuwd in 1951. In hetzelfde jaar erfde zijn neef Gerardus Theodorus Sengers te Milsbeek de boerderij met weiland en het molenrestant.