In 1850 werd een eerste poging gedaan door een aanvraag in te dienen bij Provinciaal Bestuur voor het bouwen van een stoommolen, deze werd echter vermoedelijk afgewezen. Desondanks werd in 1856 op het Heideveld aan de zuidkant van het dorp een stenen wind-, koren- en oliemolen met een bijbehorend molenaarshuis gebouwd.
De exacte locatie werd later aangeduid met “bij de Groote Weg”, in de huidige situatie moet dit aan de Prins Mauritslaan zijn, de vroegere rijksweg Sittard-Maastricht. De molen lag links van deze weg, het molenaarshuis ligt tot de dag van vandaag nog aan deze weg aan de rechterzijde onder het adres Mauritslaan 68.
De aanvraag voor het bouwen van de molen werd gedaan door Hendrik Lemmens in opdracht van zijn echtgenote die tevens de molen in eigendom kreeg. Hiervoor kocht zij de bouwgrond van haar zuster Maria Ida Lemmens, weduwe van Pieter Joseph Lemmens.
De molen heeft slechts dertig jaar bestaan, zodat er van moet worden uitgegaan dat deze de familie Lemmens weinig financieel voordeel heeft gebracht.
Na het overlijden van Hendrik Lemmens en later Agnes Lemmens werd de molen met huis, stal en bouwland bij deling onder de erfgenamen in 1882 toegewezen aan Jan Pieter Lemmens, aannemer te Beek, waarna in 1883 de molen en aanhorigheden openbaar werden verkocht voor 3670 gulden. De molen kwam hierbij in bezit van Peter Hubert Houben een molenaar uit Wehr in de Duitse Selfkant. Toen deze de koopsom niet kon voldoen deed hij afstand van alle rechten die hij als koper had verworven. De nieuwe eigenaar kwam opnieuw uit de Lemmens-familie, nu was dit Jan Lambert Lemmens, aannemer en de toenmalige burgemeester van Beek. In 1887 wisselde de molen met aanhorigheden opnieuw van eigenaar, nu was dit Willem Hubertus Vroemen, landbouwer te Beek en gehuwd met Maria Philomena Hubertina Lemmens. Vroemen liet de molen in 1888 afbreken en voegde de vrijkomende grond toe aan zijn akkerland.
Het karakteristieke witte molenaarshuis bleef behouden en is het enige restant dat herinnert aan de eertijdse windmolen.
Informatie van Pierre Vossen, 10 februari 2008
nog waarneembaar
Het molenaarshuis als enige restant van de voormalige windmolen van het Limburgse Beek.
Het Limburgse Beek was in het midden van de 19e eeuw een welvarend agrarisch dorp met een aangename ligging en een inwonertal van circa 2500.
Het dorp ontbrak het echter aan een molen waar de boeren hun graan konden laten malen. Tot de Franse Tijd waren zij verplicht om hun graan aan de watermolen van St. Jansgeleen aan te bieden. Hiervoor reed een molenkar tussen de watermolen en de boerderijen in Beek om het graan bij hen op te halen.
Toen in Klein-Genhout een nieuwe windmolen werd gebouwd (zie db 432, St. Hubertusmolen) kon men, mede omdat ook de molendwang werd opgeheven, daar ook terecht. Desondanks bleef het voor de Bekenaren erg ongeriefelijk om hun graan voor verwerking hiervan buiten het dorp te moeten aanbieden en gingen er stemmen op om een molen te bouwen binnen het Beekse.