De oudste graanmolen in het ambt Apeldoorn was de Gasthuismolen, Molenvaart 41, Beekbergen. Deze molen, waarover gesproken wordt in de rekening betreffende het graafschap Gelre over 1294/95, was in die tijd een dwangmolen van de Gelderse graaf Reinaid I en de ingezetenen van Beekbergen waren verplicht daar hun graan te laten malen.
Hertog Willem van Gulik gaf de molen in 1381 in erfpacht aan Johan Mompelier van Overhagen, waarbij "die van Beggebergen anders nergen malen en soelen dan onse moelen". Er werd hier nog eens extra de nadruk gelegd op de molendwang. Even verder staat: "uitgenommen die van Loenen". De ingezetenen van Loenen behoefden dus niet in Beekbergen te laten malen. In de hertogelijke rekeningen van 1410 -1433 wordt de molen wel vermeld, doch er zijn steeds geen pachtopbrengsten verantwoord. Vermoedelijk is de molen na 1433 in particulier bezit gekomen, want in een scheiding van goederen (4 juli 1487) tussen Jacob ten Have ter ene en de gebroeders Albert en Arnt anderzijds werd de watermolen in het kerspel Beekbergen, in de buurdschap Lieren, toegewezen aan Albert en Arnt.
Op 27 oktober 1533 verkochten Mechteld ten Have, Ryck van Heerd met diens vrouw Margareta en Derck Jacobsz met diens echtgenote Jutte een watermolen met toebehoren, gelegen in het ambt Apeldoorn in het kerspel Beekbergen, "mitten gemael ind gerechticheijt. . . . invoorts mitten gehelen Waeter daertoe gehoerende, boven ind beneden, mit dijck, dam ind medeganck" aan het St. Petersgasthuis te Arnhem. Vandaar komt de naam "Gasthuismolen", een benaming die tot op heden bewaard is gebleven.
In 1603 liep het met de molenaar Lubbert Berntz van de Gasthuismolen helemaal niet best af. Hij had in een ongeoorloofde verhouding geleefd met de stiefdochter Naele en werd 6 oktober 1603 door het Hof veroordeeld "om mit den sweerden" (met het zwaard) te worden geëxecuteerd, anderen tot afschrikwekkend voorbeeld. Een aantal jaren later (1619) ontstond er een proces tussen jonker Dirk van Essen en de huismeesters van het Gasthuis. Van Essen had aan de Rekenkamer verzocht "oplle Wenckemer weyer (Winkewijert) in Engelander merck" in het kerspel Beekbergen, een korenmolen te mogen leggen. Het Gasthuis beriep zich op de brief van hertog Karel uit 1535 en kreeg gelijk, een korenmolen mocht daar niet gesticht worden. In 1626 verpachtten de huismeesters de Gasthuismolen voor 6 jaar aan Cornelis Egberts en diens erfgenamen. De pacht ging 1 mei 1627 in en bedroeg 250 gulden per jaar. Molenaar Egberts moest "d'Inwoonderen van Begbergen int maelen van hall koirn" voor laten gaan boven "andere vrembde offte uijtheijmschen". Bij een latere (12 januari 1633) verpachting aan Cornelis Egberts bleek de pacht te zijn verhoogd tot 400 gulden per jaar.
Op 27 december 1681 kwam de zoon van Comelis Egberts, Egbert Cornlissen, als pachter op de Gasthuismolen. Weer was de pacht hoger geworden, 460 gl. per jaar. Bovendien moest de nieuwe molenaar nog zes paar hoenders leveren "te weten voor die Huismeesteren. Secretaris en Rentmeester ieder een paer". De heren waren blijkbaar niet afkerig van een gebraden kippeboutje. Op 2 oktober 1695 mocht de molenaar een "nieuwen vijf tienden meulensteen" kopen te Deventer "ter somme van één hondert gulden".
In 1742 werd Berend Capel als molenaar genoemd; zijn vrouw Jacobje Jansen Schut vinden we vermeld in 1747.
De mulder Berent Cappel, die holtrigter was van de Lierdermark, en zijn huisvrouw Jacobie Jansze Schut schonken in 1777 een tweetal thans nog aanwezige fraaie koperen kronen aan de kerk van Beekbergen. Capel was nog tot 1779 molenaar, zijn opvolger werd Derk Ukman. die in 1801 dit beroep eveneens uitoefende.
Vanaf zijn stichting vóór 1294 is de Gasthuismolen steeds als waterkorenmolen in werking gebleven. Het valt daarom ten zeerste te betreuren, dat het rad van deze vroegst bekende molen in onze gemeente al omstreeks 1951 buiten werking is gesteld en onherroepelijk zijn ondergang tegemoet gaat. In het voormalige molengebouw is nu een metaalwarenbedrijf gevestigd. Het binnenwerk van de vroegere korenmolen, de twee koppel maalstenen inbegrepen, was in 1954 nog geheel aanwezig.
Informatie van Hans de Kroon, 12 december 2004.
Eigenaar is Fa. Goudkuil en Zn.
Graf molenaar in kerk, gelezen in De Stentor, 7 december 2007, door Wim Nijhof.
APELDOORN - De Gasthuismolen aan de Molenvaart in Lieren is recent op de gemeentelijke monumentenlijst geplaatst.
Het is de oudst genoemde meelmolen (1294/95) in het ambt Apeldoorn. Nauw verbonden met de historie van deze dwangmolen - de inwoners van Beekbergen moesten hier hun graan laten malen van de Gelderse graven - is de naam van Marten Orges. Zijn grafsteen staat in de Nederlands Hervormde Kerk in Beekbergen. Orges was één van de bekendste papiermakers van de Veluwe.
In het begin van de zestiende eeuw, in 1533, koopt het St. Petersgasthuis in Arnhem de molen 'mitten gemael', met instemming van hertog Karel van Gelre. De molen krijgt de naam Gasthuismolen. De hertog bepaalt met nadruk dat niemand anders op de Molenvaart in hetzelfde kerspel een waterkorenmolen mag leggen. Het Gasthuis krijgt op 7 januari 1535 wel vergunning om twee kilometer boven de korenmolen een volmolen te leggen, om wollen weefsels dicht te maken of te vollen. De stoffen werden daar met voeten getreden en volgestampt met de zogenoemde ,,vollersaarde'', een soort klei, reuzel of andere vetten, water en gerotte urine die was verzameld in grote tonnen, die vooral bij grote gezinnen werden uitgezet. Omdat ze zo stonken, werden de volmolens al snel ,,stinkmolens'' genoemd. De volmolen in Beekbergen is de nu nog bestaande Tullekensmolen.
Op 22 februari 1601 verpachtten de huismeesters van het Sint-Peters gasthuis aan Marten Orges "des gathuyses volmeulen" tegen een jaarlijkse pacht van vijfentwintig daalders, om deze als papiermolen te gebruiken. Marten Orges - over zijn afkomst is niets bekend - was omstreeks 1570 geboren en trouwde, vermoedelijk kort voor de eeuwwisseling, met Geertje Schut. Hij noemde zichzelf een 'pampiermacher' en schreef zijn naam met Duitse letters. Mogelijk is hij eind 1598 als Zwitsers soldaat naar Gelderland gekomen, nadat hij gevochten had in de Slag bij Nieuwpoort. Orges en zijn familieleden maakten in de Tullekensmolen handgeschept papier. In 1606 stichtte de familie een tweede molen, de latere Ruitersmolen, toen was het de Kleine Molen, om deze te onderscheiden van de eerste papiermolen, de Grote Molen.
Marten Orges is in 1626 overleden. Op zijn grafsteen in de kerk in Beekbergen staan het huismerk van de familie Schut - de kruisboog - en de letters M en O die het merk van de papiermakers van de Tullekensmolen vormden. De inscriptie meldt dat in dat jaar ,,den 9 september in de Here (is) gherust Meister Marten Orges - den olsten pappyeremaecker ghewest in Gelderland''. Het woord 'olsten' stelt ons voor een raadsel. Dat hij de oudste papiermaker in Gelderland was, is onwaarschijnlijk; zo maakte Johan Steenbergen in 1593 al papier in Apeldoorn. Henk Voorn vraagt zich in zijn standaardwerk over papiermolens in Gelderland, Overijssel en Limburg af of Marten Orges wellicht als deskundig meesterknecht gewerkt heeft bij de eerste Gelderse papiermolens van de familie Van Aelst. De oplossing van het raadsel heeft Marten Orges meegenomen in zijn graf.
De naam Orges is al snel uit de papiermakerswereld verdwenen, de nakomelingen voerden voortaan de naam van hun moeder: familie Schut.