Molen in de Zuidpolder, Edam

Edam, Noord-Holland
v

korte karakteristiek

naam
Molen in de Zuidpolder
modeltype
Onbekende windmolen
functie
volmolen, verfmolen
bouwjaar
verdwenen
toestand
verdwenen
Toon op Google Maps met andere molens in de buurt  
Toon op Google Maps met andere molens in de buurt
Ten Bruggencate-nr.
08719
oude dbnr.
V6855
Meest recente aanpassing
| Conversie

locatie

plaats
Edam
plaatsaanduiding
Aan d' Ye, tussen Edam en Volendam
gemeente
Edam-Volendam, Noord-Holland
streek
De Zeevang
geo positie
X: 132471, Y: 501942
N: 52.50471, O: 5.05540

constructie

modeltype
Onbekende windmolen
krachtbron
wind
functie
afbeelding van onze ondersteuners

geschiedenis

toestand
verdwenen
bouwjaar
ca. 1660 vernieuwd 1707 verbouwd
verdwenen
geschiedenis
In 1658 kochten Jan en Lammert Teunisz en hun zwager Jan Jacobsz van De Oude Volmolen (Tenbruggencatenummer 08296) ook een tweede volmolen bij Edam.

Deze was voor 1633 gebouwd en stond aan het IJ en het pad naar Volendam, waar eigenaar Simon Lourenssz al in 1622 grond had gekocht. Bij een poging tot verkoop in 1650 werd hij als volgt omschreven:
"een volmolen met sijn toebehoorende erff off gront daer deselve op staet, bestaende in tseventich roeden lants ende sijn toebehoorende gereetschap met 8 bequame commen tot dienste van deselve molen ... voorraet tot de molen: 50 schaecken, 22 cnuijsten, 143 cammen, 6 stucks boekenhouts tot voeringen, 8 ijpere schortcneppels, noch een wiel dat omtrent halff gemaect is".

De erfgenamen van Simon lieten de molen uiteindelijk in "den Eenhoorn" veilen, waarna
deze in handen van de gebroeders kwam. Omstreeks 1660 besloten die om de volmolen aan het IJ te vernieuwen en bij die gelegenheid kwam hij op een stuk land van de armvoogdij te staan. Voortaan was men daarom erfpacht verschuldigd voor de grond van de molen.

Mede-eigenaar Jan Theunisz zag het niet zitten in de vollerij en was veerman geworden. Nog datzelfde jaar 1668 stond hij zijn overgebleven belang in de beide molens af aan Jan Jacobsz, die samenwerkte met de eigenaars van het resterende aandeel. Helaas heeft hij er niet lang plezier van kunnen hebben, want hij kwam te overlijden. Beide achtkante volmolens kwamen toen opnieuw in de verkoop. De zuidelijke molen kwam in handen van enkele op basis van gelijkwaardigheid samenwerkende vennoten: Pieter Pietersz en Gert Pietersz (gezamenlijk) te Zaandam, Cornelis Jevetsz te Zaandijk en Jan Claesz Bruijnvis te Edam. Hierna ging dit bedrijf weer zijn eigen weg, afzonderlijk van de westelijke molen (Tenbruggencatenummer 08296).

De molen ten zuiden van de stad kwam in handen van Zaankanters, die elders hun financiële hoofdbelang hadden. Pieter Pietersz c.s. waren al in 1670 voor een derde deel eigenaar geworden, en namen in 1692 een gelijk aandeel van hun voormalige streekgenoot Cornelis Jevetsz over.

De zuidelijke volmolen was sinds 1693 in handen van Jevit Cornelisz, die het bepaald niet ruim had. Toen hij overleed werden er curatoren aangesteld, die de failliete boedel moesten afhandelen. Dat was al de tweede maal dat dit bij deze molen voorkwam (zie hiervoor bij 1668) en ook nu kwam het tot een verkoop. Kopers werden Dirck Jansz van Zanen (één van de curatoren) en de vulder Jacob Aldertsz Schram, welke laatste zijn aandeel in de andere volmolen daarop verkocht aan Brasker en De Zeeuw (zie hiervoor). Op dinsdag 18 maart 1700 konden de schuldeisers zich melden bij het gerecht om hun geld op te eisen. Twee dagen later werd de lijst genoteerd en 17 schuldeisers kregen (naast de ambtenaren en uitvoerders) uitbetaald, "de overige preferenten en concurrenten bij gebreck van penningen niets meer kunnen trecken".

Grootste schuldeiser was Dirk van Zanen, die voor houtwaren ƒ 218,22½ ontving. Daarom zal hij ook een deel van de molen hebben gekocht: reeds spoedig verkocht hij zijn halve aandeel door aan Otto Sobbe, een koopman uit Amsterdam. Jacob Schram hield ondertussen de molen draaiende en toen dat bedrijf na een paar jaar weer enigszins liep, kocht hij het aandeel van Sobbe erbij. Hij zal echter teveel hooi op zijn vork hebben genomen, want binnen twee jaar verkocht hij het gehele bedrijf. Er was nu nog maar één man die (financieel gezien) betere herinneringen aan de molen had en dat was Dirck Jansz van Zaenen. Hij kocht het bedrijf van Schram en daarna kwam ook deze volmolen stil te liggen.

Toch was de investering niet voor niets geweest, want er gebeurde iets dat de molen nieuw leven inblies. In de vergadering van de vroedschap van zaterdag 13 augustus 1707 kwam er een voorstel van de burgemeesters ter sprake. Zij hadden van enkele kooplieden te horen gekregen "dat deselve wel genegen waren hier ter stede op te rechten een fabrijcq om alderhande soorten van brasiliënhout te malen tot verfstoffen". In ruil voor hun inspanningen wensten de ondernemers 25 jaar het alleenrecht op deze productie. De vroedschap besloot de burgemeesters carte blanche te geven. Dezelfde dag werd met Jacobus Beeltsnijder en zijn compagnons uit Amsterdam verder onderhandeld. Besloten werd om 15 jaar octrooi te verlenen, waarvoor Beeltsnijder "sal repareren de molen staende in de Zuijdtpolder met soodanige huijsinge ofte werckschueren als dezelve sal wesen benoodight tot het raspen en breecken met ronde en platte steenen alderhande soorten van verfhouten". Bovendien werd het bedrijf vrijgesteld van het betalen van verponding gedurende het octrooi. De knechten, die van buiten zouden moeten komen, kregen het poortersrecht van de stad en de vaten en balen mochten het stadswapen voeren.

Het octrooi werd in 1722 met nog eens 15 jaar verlengd, hetgeen wel aangaf dat het stadsbestuur belang had bij het bedrijf. Tevens bleek dat dit bijzondere bedrijf zonder steun van het stadsbestuur niet levensvatbaar was.

Jacobus Beeltsnijder en Abraham Cambier, de Amsterdamse geldschieters die eigenaar waren, deden de raspmolen in 1723 over aan Rudolph Oostenbroek uit Edam. Oostenbroek was een welgestelde, uit Steenwijk afkomstige zijdeverver die de zijdeververij op het Marken in bezit had. Hij zal de molen hebben laten bedienen door Claes van Striemen, die daar in elk geval in 1726 bij woonde. Met de overname van het bedrijf verviel ook de vrijstelling van de verponding. Er werd daarom nu een opzichtershuisje bij de molen geplaatst.

Op donderdag 13 januari 1735 werd de molen in het Heerenlogement in veiling gebracht, bij die gelegenheid stelde men ook een lijst van losse goederen op. Claas van Striemen was met ƒ 2450,= de hoogste bieder en werd eigenaar. Omdat hij geen geld had, leende Claas geld bij Rudolf Oostenbroek (duizend gulden) en drie leden van de familie Teengs (duizend gulden) tegen vier procent rente per jaar. De molen diende daarbij als onderpand. Twee jaar later kreeg Van Striemen opnieuw voor 15 jaar octrooi, maar uitdrukkelijk werd daarbij vermeld dat hij de vastgestelde verponding moest voldoen. Hij had echter het tij niet mee, want in de zijdehandel (waar hij verstoffen afzette) ging het slecht. Kennelijk kwam Claas in grote geldproblemen en uiteindelijk lieten de schuldeisers, Rudolph Oostbroek, Nicolaas Teengs, Abraham Cloribus (gehuwd met Cornelia Teengs) en Anthonij Teengs, de molen na een gerechtelijke uitspraak in veiling brengen. De inventaris werd op 30 augustus 1747 opgemaakt en daarbij trof men o.a."2 bulkisten, 2 paar kantsteenen (1 paar van over de 6 voet, 1 paar over de 8 voet), 1 paar platten steenen, 12 bilhaamers [en] 1 slijpsteen" aan.

Op zaterdag 7 oktober werd toen geveild:
"een hegte en wel geconditioneerde verfmolen met sijn toebehoorende erve, staande en gelegen in de Zuijtpolder aan het Volendammer padt, eeven buijten de stad Edam; bij deselve is een beplante tuijn, bekleede kaamer, keukentje, kelder mitsgaders nog twee wooningen, pakhuijs, kaphokken en verder gemacken".

Rudolf Oostenbroek kon ondanks enige belangstelling van derden namens de schuldeisers voor ƒ 860,= alles opkopen en nog datzelfde jaar werd de molen afgebroken. Waarschijlijk is de molen naar elders doorverkocht, waardoor de heren nog iets van hun geld terugkregen.

Bron: Molens van Edam door drs. D.M. Bunskoeke, 1999. Uitgave Vereniging Oud Edam. Met dank aan Henk van der Kaay.

aanvullingen

trivia
De getoonde locatie is een benadering op basis van een kaart uit 1680, in het landschap en op nieuwere kaarten is niet meer te zien waar de molen stond.