Molen van de familie Brands (voorganger), Rolde

Rolde, Drenthe
v

korte karakteristiek

naam
Molen van de familie Brands (voorganger)
modeltype
Kantige molen, stellingmolen
functie
korenmolen, pelmolen
bouwjaar
verdwenen
toestand
verdwenen
Toon op Google Maps met andere molens in de buurt  
Toon op Google Maps met andere molens in de buurt
Ten Bruggencate-nr.
07661
oude dbnr.
V4973
Meest recente aanpassing

locatie

plaats
Rolde
plaatsaanduiding
Z.Z. van het dorp, ten O. van de weg naar Grolloo, aan de Z.O.zijde van de Grote Brink van Rolde
gemeente
Aa en Hunze, Drenthe
geo positie
X: 239802, Y: 555978
N: 52.98411, O: 6.64995

constructie

modeltype
Kantige molen, stellingmolen
krachtbron
wind
functie
romp
achtkante bovenkruier
plaats bediening
stellingmolen
bediening kruiwerk
buitenkruier
plaats kruiwerk
bovenkruier
afbeelding van onze ondersteuners

geschiedenis

toestand
verdwenen
bouwjaar
verdwenen
verbrand
geschiedenis
In 1841 richtte M. Huizing, molenaar te Gasselternijeveen zich tot het provinciaal bestuur met het verzoek een windkoren- en pelmolen te mogen oprichten op een perceel grond gelegen ten ZuidOosten van de Grote Brink te Rolde. Burgemeester H. Homa, die hierover van advies moest dienen, berichtte, dat het terrein hem niet geschikt voorkwam.
Het lag onmiddelijk aan de publieke weg naar Coevorden en Huizing was van plan de molen slechts dertig meter daar vanaf te timmeren. Bovendien bevond zich aan de overzijde van de weg al een schorsmolen. Ook vond hij dat er eigenlijk geen behoefte was aan een pelmolen, omdat het pellen in Rolde weinig te pas kwam. en er in de buurt genoeg gelegenheid voor was.

Hij besloot zijn negatieve advies met de mededeling, dat er zijns insziens geen behoefte was aan een tweede korenmolen, omdat de bestaande molen in het westeinde van Rolde de bevolking voldoende kon gerieven.

De Gouveneur stond kennelijk wat positiever tegenover de aanvraag, want hij verzocht de burgemeester aan Huizing te vragen of deze niet wat verder van de weg af wilde bouwen. Bovendien vroeg hij hem zijn stelling, dat er in de nabijheid genoeg gelegenheid tot pellen was, wat nader uit te werken. Huizing deed niet moeilijk en wilde bouwen op elke afstand, die hem zou worden voorgeschreven. Verder was hij van voornemens de roeden boven zwikstellingen te latend draaien, zodat er geen gevaar was, dat iemand een klap van de molenwieken zou krijgen. Wat betreft de behoefte aan een pelmolen beantwoordde de burgemeester dat de ingezetenen jaarlijks een half tot een heel mud gerst voor eigen gebruik lieten pellen, zodat pellen in Rolde niet beschouwd kon worden als een noodzakelijk gerief voor de ingezetenen. Dit te meer niet, omdat ze te Assen, Oudemolen, Vries en Gieten al de gelegenheid hadden de genoemde kleine hoeveelheden te laten pellen. We kunnen ons niet aan de indruk onttrekken, dat de burgemeester de betekenis van het pellen wat kleineerde, omdat hij dit twee jaar later - bij de aanvraag voor Grolloo – wel belangrijk achtte. Zonder de pelmogelijkheid bleef alleen een korenmolen over en daar was er al één van in het Westeinde en dreigde er één bij te komen als Hagting’s verzoek, om zijn molen ook tot korenmolen te mogen inrichten, werd ingewilligd. Dit zou dan de derde zijn, en een kind kon zien, dat dat te veel van het goede werd.

Niettegenstaande de bezwaren van de burgemeester gaf het Ministerie van Financiën op 18 Februari 1842 een voorwaardelijke gunstige beschikking af voor de stichting van een windkoren- en pelmolen. Daarbij werd bepaald, dat een volgende eigenaar of huurder hieraan geen recht of aanspraak op dergelijke gunst kon ontlenen en de beschikking zou worden ingetrokken zodra er misbruik van werd gemaakt. Voorts werd bepaald dat geen aan axcijns onderworpen graan ter pellling zou mogen worden ontvangen dan voorzien van een consent(geleide)biljet.

Nog in het zelfde jaar werd de molen gebouwd. Huizing diende meteen een verzoek in om het maalloon niet in geld, maar uitsluitend in schepgraan, naar 1/16 gedeelte van het ter maling gebrachte graan te mogen ontvangen. Deze hoeveelheid werd ook door de andere korenmolenaar ontvangen. Was dat in het belang van de bewoners, zo vroeg de Gouveneur aan de burgemeester, of zou het beter zijn als ze konden kiezen tussen betaling in geld en betaling door middel van schepgraan en hoe dacht hij over de hoeveelheid schepgraan? De burgemeester antwoordde dat de andere korenmolenaar Martinus Wolters van de molen op het Westeinde van Rolde, het maalloon eveneens uitsluitend op de schep en naar 1/16 gedeelte ontving. Hij was van mening, dat deze wijze van betaling uitsluitend voor de minvermogenden het geschikste was, aangezien ze veelal wegens geld gebrek de molenaar niet in geld konden voldoen. Resultaat van de briefwisseling was, dat Huizing in 1843 bericht kreeg, dat hij zich op grond van autorisatie door Zijne Majesteit voor gemachtigd kon houden het maalloon niet in geld te nemen, maar uitsluitend in schepgraan naar 1/16 gedeelte.

Huizing verkocht de molen in 1852 aan Berend Scholten. Deze kreeg in 1853 vergunning om de molen tevens tot oliemolen in te richten. De geschiedenis van de molen laat zich verder als volgt samenvatten:

1832: Perceel H210, bouwland, groot 38,70 are, eigendom van Erven Hendrik Hazing (Huizing): het bouwperceel.
1842: Perceel H640, molen en hof, 18,60 are. Eig.: Roelof Homan c.s. landbouwer geh. met Jantien Popkes, vroeger wed. H. Huizing
1847: boerderij gesticht, resterende perc. H 718, molen en erf. 15.50 are, eig. R. Homans c.s.
1851: Verkoop H718 aan Martinus Huizing, zoon van Jantien Hopman-Popkes, molenaar, later winkelier, te Rolde.
1852: Verkoop aan Berend Scholte, molenaar te Rolde.
1853: Vergunning om koren- en pelmolen tevens tot oliemolen in te richten.
1855: Berend Scholte vraagt molenaarsknecht.
1859: Molenaar B. Scholte houdt boeldag
1860: Verkoop aan Christoffel Scholte, z.b. te Rolde
1863: Verkoop aan Jan Brands, landbouwer te Rolde
1877: Wegens hermeting perc. gewijzigd in R481, molen en erf. 5,75 are. Eig. J. Brands landb. en molenaar.
1887: door vererving wordt de zwagerskring medeëigenaar
-X-
1897:op 17 december; vernieling molen door brand
-X-
1898: herbouw molen, achtkante bovenkruier met stelling.
1910: kleine bijbouw, aard onbekend
1911: Aanbouw 6.90x3.30m aan de Zuidzijde molen voor locomobiel
1918: eigenaar wordt Lambertus Brands, landbouwer te Rolde
1919: afbraak molen
1991: afbraak boerderij Brands (1847) a/d Grolloërstraat

De afbraak van de molen in 1919 moet vrijwel zeker geweten worden aan het feit, dat als opvolger van een handkrachtzuivelfabriekje op 9 Mei 1913 de “Rolder Coöperatieve Stoomzuivelfabriek en Korenmaalderij” werd opgericht. Deze zal een deel van de klandizie naar zich toe hebben getrokken, zodat er onvoldoende emplooi overbleef voor de molen. Alleen de naam Molencamp herinnert nog aan de molen die hier eens stond.

Bron: de Nieuwe Drentse Almanak, 1992, W. Houtman.
jnjv

aanvullingen

trivia
Volgens de boekhouding van zeilmakerij Wouda te Meppel werden er voor deze molen zeilen gehuurd van de periode 1876 tot 1897. Er werden zeilen gehuurd voor een molen met een vlucht van 76 voet.

Waarschijnlijk is hier in Drenthe gebruik gemaakt van de Amsterdamse voet, deze is ruim 28 cm. andere maten zijn de Utrechtse stadsvoet (26,8 cm). De Friesche koningsvoet(32,6 cm), de latere Friese of Deventer houtvoet (29,5 cm)
-----

1897 in december verbrand, ook weer herbouwd.
Bron: onbekend.