Molen Onderste Molen, Venlo

Venlo, Limburg
v

korte karakteristiek

naam
Onderste Molen
modeltype
Watermolen
functie
korenmolen
bouwjaar
verdwenen
toestand
restant
beek
Molenbeek
Toon op Google Maps met andere molens in de buurt  
Toon op Google Maps met andere molens in de buurt
Ten Bruggencate-nr.
06681 x
oude dbnr.
V321
Meest recente aanpassing
media-bestand
Molen 06681 x Onderste Molen (Venlo)
Foto: Rosemarie Müller

locatie

plaats
Venlo
plaatsaanduiding
Onderste Molenweg 79
beek
Molenbeek
gemeente
Venlo, Limburg
streek
Noord-Limburg
kadastrale aanduiding 1811-1832
Venlo G (1) 225 Erfgenamen P.A. Richardt & Cons.
geo positie
X: 209675, Y: 373793
N: 51.35070, O: 6.17205

constructie

modeltype
Watermolen
krachtbron
water
kenmerken
functie
inrichting
N.v.t., sinds 1928 buiten gebruik
gangwerk
wateras
rad
rad diameter
afbeelding van onze ondersteuners

geschiedenis

toestand
restant
bouwjaar
circa 1615 verwoest, 1620 hersteld
verdwenen
onttakeld
geschiedenis
De Bovenste en de Onderste Molen werden rond 1426 gebouwd.

Beide werden in 1615 door graaf Herman van den Berg verwoest en verbrand; in 1620 werden ze door de Regering hersteld.

De Onderste Molen is nog altijd in handen der afstammelingen van Engelen uit Elslo, die in de 17e eeuw naar hier kwamen, nl. de familie Michels.

Bron: Bijdragen tot de Geschiedenis van Venlo IV: De straten te Venlo, Henri H.H. Uyttenbroeck, 1914. Herdrukt 1977 door Vroom en Dreesman. Coll. H. van der Kaay.
-----

'De Onderste Molen', vroeger meestal 'De Onderste Houtmolen' genoemd, ontving het water van de Sprunkbeek die tevens loswater-afvoer was van 'De Bovenste Molen’. Het maalwater werd eveneens in een vijver verzameld, voordat het op het rad kwam. Vervolgens stroomde het water door de Sloterbeek naar de stad en de Italiëmolen, om daarna bij de oude haven in de Maas te vallen.
In het begin van de 19e eeuw was Pieter Antoon Richardt uit Venlo eigenaar van de graanmolen met huis, plaats, vijver, boomgaard en tuin. Bij deling van zijn nalatenschap in 1846 werd de molen toegewezen aan Jeanette Richardt, gehuwd met Frans Collaes. wonende te Bree (B.), die zich later weer in Venlo vestigde. In 1855 troffen Jeanette Richardt en haar ongehuwde zuster Clementine een minnelijke schikking over de verdeling, toen ook de nalatenschap van hun twee gefortuneerde ooms Frans en Philip Richardt, beide te Venlo overleden, hun ten deel vielen. Het tweede lot waaronder de watermolen werd toegewezen aan Jeanette Collaes, geboren Richardt. De molen vererfde vervolgens aan Eugene Aluis Collaes, rentenier te Venlo, en Hyppolite Collaes, verpleegde in een gesticht te Glain (B.).
In 1899 werd de molen met aanhorigheden openbaar verkocht en toegewezen aan Petrus Hubertus Michels (vader), Anna Wendelina Hubertina Michels en Gerardus Wilhelmus Michels. In 1904 vond een boedelscheiding plaats en werd Anna Wendelina Hubertina eigenaresse. In 1921 verkocht ze de molen aan Gerardus Wilhelmus Michels, die er molenaar was.

Tot in het midden van de 19e eeuw waren leden van de familie Engelen gedurende bijna twee eeuwen pachter van 'De Onderste Molen’. De laatste pachter Johan Engelen had twee dochters en geen zonen. In 1848 huwde Petrus Hubertus Michels, zoon van de molenaar van ‘De Bovenste Molen’, Anna Engelen, één van de twee dochters, en kwam toen bij zijn schoonvader op de molen. Met een onderbreking van 1856 tot 1863 zijn leden van de familie Michels sindsdien molenaar op ‘De Onderste Molen’ geweest. Een zoon van P.H. Michels, Hubert of Mathias Hubertus Henricus, was eerst bij zijn vader molenaar, later werd hij een bekend oudheidkundige en genealoog, alsmede stadsarchivaris van Venlo.

Voor zover bekend is de molen steeds graanmolen geweest. In de vorige eeuw werd hij aangedreven door twee houten waterraderen, die schuin achter elkaar hingen. Van het achterste rad is de dichtgemetselde as-doorvoering nog duidelijk zichtbaar. Beide waterraderen waren bovenslagraderen, die ieder een eigen kanjel hadden. Het voorste rad dreef met het aswiel direct het rondsel op de steenspil van een koppel roggestenen aan (een enkelvoudig gangwerk). Het tweede rad dreef op overeenkomstige wijze de tarwemolen aan. Dit rad werd later verwijderd. Bij de eerste opname door de provinciale waterstaat in 1857 had het rad van de roggestenen (de roggemolen) een middellijn van 3,50 m en een breedte van 1,00 m. De afmetingen van het rad van de tarwestenen (de tarwemolen) waren respectievelijk 3,30 m en 0,82 m. Ook in of kort voor het jaar 1871 had de molen nog deze raderen. Bij een nieuwe opname in 1871 en een volgende in 1886 was alleen het voorste rad van de roggemolen nog aanwezig. Roggemeel, als bakgoed en veevoer, was het belangrijkste maalprodukt voor molens van deze omvang. Naast rogge werd er haver en gerst in loon gemalen. Door verschillende oorzaken verliep hier het tarwegemaal. Bij de grotere molens gebeurde dit voornamelijk als gevolg van concurrentie, import van Amerikaans en Duits meel en de grotere heffingen aan de grens bij export naar Duitsland. Het is dan ook niet verwonderlijk, dat bij de kleinere molens de tarwestenen werden stilgelegd of werden voorzien van een ander scherpsel om verder dienst te doen voor het malen van andere producten of graansoorten.
In 1902 en 1913 werden vernieuwingen aangebracht. Waarschijnlijk werd in het laatst genoemde jaar een ijzeren waterrad op de houten as aangebracht. Alle onderdelen waren overigens van hout. Het gangwerk stond in een kelder. Op de maalstoel daarboven lagen toen twee koppel stenen. In verband met de beschikbare hoogte had hetgangwerk een korte koning. Het daarop aangebrachte spoorwiel, dat met rondsels de steenspillen aandreef, was met de bonkelaar samengebouwd. De in de bonkelaar gestoken kammen waren voor de aandrijving door het aswiel met de koppen naar beneden gericht.
In 1920 plaatste Michels een zuiggasmotor tegen de linkergevel van het molengebouw, aan de zijde van de vijver. Het linkerkoppel 17-er kunststenen werd vrijgemaakt van het spoorwiel en kreeg een drijfwerk met een conische tandwieloverbrenging op de steenspil. Het rechterkoppel 17-er blauwe Duitse stenen bleef op waterkracht malen. Verder stond er nog een koekenbreker in de molen voor het verkleinen van oliekoeken, voordat die konden worden gemalen.

De molen werd in 1932 stilgelegd. Twee jaar later begon de familie Michels een zweminrichting in de molenvijver, die voor dat doel werd uitgediept en waarbij de noodzakelijke voorzieningen werden aangebracht. Eveneens in 1934 werd de molen met huis, schuur en boomgaard in een vennootschap ‘Zwembad de Onderste Molen’ te Venlo gebracht, met als beherende vennoten: Joseph Marie Chretien Bernard Forceville te Venlo voor een helft en de familie Michels, bestaande uit de weduwe Gertrudis Janssen, echtgenote van Gerardus Wilhelmus Michels en de zes kinderen, voor de andere helft.
In het midden van de jaren dertig werd het maalwerk uitgebroken. Op het einde van die jaren liet de watertoevoer vooral in het droge seizoen te wensen over, als gevolg van het doorbreken van de afsluitende leem- of kleilaag in de bodem door de winning van grondstoffen voor de kleiwaren-industrie.
Ondanks het feit dat er meer dan een halve eeuw geen sprake meer is van een molen hebben het gebouw en de lommerrijke binnenplaats nog weinig aan karakteristieke waarde ingeboet.
-----

De Molenaar, 24 dec. 1902:
"Gisteravond is te Venlo de "Onderste Molen", gelegen aan een zijweg van den Kaldenkerkerweg, afgebrand. De molen (welke door water gedreven wordt en alleen koren en looi maalt, hetwelk vreeselijk brandde) is geheel verwoest; de schuur, welk er vlak aangebouwd is, doch gescheiden door een brandmuur, bleef behouden."

nog waarneembaar