Molen De Hoop / de runmolen buiten de Sluispoort, Dordrecht

Dordrecht, Zuid-Holland
v

korte karakteristiek

naam
De Hoop / de runmolen buiten de Sluispoort
modeltype
Kantige molen, stellingmolen
functie
runmolen
bouwjaar
verdwenen
toestand
verdwenen
Toon op Google Maps met andere molens in de buurt  
Toon op Google Maps met andere molens in de buurt
Ten Bruggencate-nr.
06675 x
oude dbnr.
V2327
Meest recente aanpassing
| Algehele revisie gegevens

locatie

plaats
Dordrecht
plaatsaanduiding
hoek van de Bakkersdijk (verlengde van de Bakstraat), buiten de Sluispoort
gemeente
Dordrecht, Zuid-Holland
streek
Eiland van Dordrecht
kadastrale aanduiding 1811-1832
Dubbeldam A (1) 100 Willem de Jong, koopman
geo positie
X: 104513, Y: 424697
N: 51.80862, O: 4.65513

constructie

modeltype
Kantige molen, stellingmolen
krachtbron
wind
functie
romp
achtkante bovenkruier, rietgedekte bovenbouw 8kante houten onderbouw
plaats bediening
stellingmolen
bediening kruiwerk
buitenkruier
plaats kruiwerk
bovenkruier
afbeelding van onze ondersteuners

geschiedenis

toestand
verdwenen
bouwjaar
circa herbouwd
verdwenen
gesloopt
geschiedenis

In 1672 verbrandde de standerdmolen, eigendom van Johanna van Honthorst, Balten van Horick en waarschijnlijk Willem Bosschert, Lodewijksz.

De runmolen werd op dezelfde plaats, op de hoek van de Bakkersdijk bij de Steenplaats (in de gronden buiten de stad aangeduid als 'buiten de Sluispoort'), weer opgebouwd. Op een plattegrond uit ca. 1698 van het gebied rond de nieuwe Kalkhaven werd de molen schetsmatig als achtkante grondzeiler of als zeer lage stellingmolen ingetekend (beeldbank Regionaal Archief Dordrecht 551_35029). Wanneer de molen gerezen is tot zijn uiteindelijke hoogte, als één van de hoogste molens op het Eiland van Dordrecht, zie ook onderstaande foto, is niet bekend.

C.P.J. Grol en J. Zondervan-Van Heck hebben in 'Draaiende wieken, Stappende paarden - Molens op het Eiland van Dordrecht', jaarboek 2008 van de Historische Vereniging Oud-Dordrecht, het eigendom van de molen gedocumenteerd:

1680: In 1680 verklaarden Samuel Nachenius (voogd van eigenaresse Johanna van Honthorst) en Balte van Horich dat zij aan de koopman Matthijs Hacke hebben verkocht seeckere runmolen staende ende gelegen buyten de Sluyspoort teynde der verbrande buert ontrent de Steenplaets op ten houck vanden dijck op gront van Dubbeldam. Den cooper hiermede compareerende heeft verclaert dat desen molen niet en sal blijven tot een runmolen ofte nooyt tot een run ofte taenmolen weder sal gemaeckt mogen werden’ Matthijs Hacke bouwde de molen om tot oliemolen en doopte hem De Hoop. Matthijs Hacke was in 1690 tevens de eigenaar van oliemolen De Waal (dbnr. 12369). Met een aantal andere oliemolenaars nam hij deel aan een overeenkomst om bij brand of ander ongeluk gezamenlijk de kosten voor herstel te dragen.

1699: In 1699 stelde koopman Michiel Hacke, zoon van Matthijs, zijn oliemolen als zekerheid bij een lening die hij afgesloten had. 

1702: Hacke verkocht de molen aan de kooplieden Geurt Servaessen, Nicolaes Caen en Cornelis van Schevershouck voor ƒ5.125, met dit bedrag loste hij zijn lening af.

1708: Nicolaes Caen kocht de molengedeelten van zijn compagnons en werd de enige eigenaar van de drye blocks wintolijmolen. Na het overlijden van Nicolaas, slechts twee maanden later, volgden Lambert, Geertruij en Metta Caen hem op.

1712: Lambert overleed in 1712 en werd zijn derde molendeel getaxeerd op ƒ350 waarover zijn erfgenamen successie moesten betalen. De beide dames en hun echtgenoten verkochten de molen en de gereedschappen onderhands aan de pontgaarder Wouter Michault die ook een oliemolen op het Krabbe eiland in eigendom had.

04-09-1766: Rotterdamse courant, 

“Uit de hand te koop, de helft in eene fteenen KOREN-MOLEN genaamd DE HOOP, in het jaar 1763 nieuw gebouwd , staande buiten de Spuipoortop den hoek van de Kruisweg by Dordrecht : Tebevragen by de Weduwe Dolphyn , buiten dezelve Poort 

1766:  Michault verkocht zijn agtkante driebloks wintolijmolen ... staende in den hoek van den dijck naest de Steenplaets’ met alles wat erbij hoorde, aan Johannes Telders Jacobuszn. en Hendrik de Jongh. Zij handelden onder de firma De Jongh & Telders.

1803: Telders verkocht zijn helft aan zijn compagnon, die daarmee de gehele molen in eigendom had. Na Hendriks overlijden in 1818 verkreeg Cornelia Kouwens, zijn weduwe, de molen. Na haar overlijden in 1821 erfde hun zoon Willem de Jongh de molen. 

1842: Willem de Jongh overleed in 1842, kort hierop zette zijn weduwe, Johanna Groenenberg ‘olijslageresse’, de windoliemolen te koop: (Algemeen Handelsblad, 21 juni 1843) PUBLIEKE VRIJWILLIGE VERKOOPING ... No. 1 Een kapitalen WIND-OLIE-MOLEN, met Dubbeld Werk, genaamd DE HOOP, met Molenaars-Woning, Tuin en Erf, staande en gelegen in de gemeente Dubbeldam, bij de Steenplaats, in de dadelijke nabijheid der stad Dordrecht, waarbij zullen volgen de Gereedschappen tot den Molen behoorende. Deze Molen, die zich door deszelfs voordeelige ligging onderscheidt, bevat drie Oliebakken voor 491 vat Olie, Bergplaatsen voor 56000 Koeken en voor 60 last Zaad. Bij de betaling der kooppenningen, of vroeger te aanvaarden. Zijnde te bezigtigen drie dagen voor de veiling en drie dagen voor de finale verkooping. ...

1844: Koper Jan de Haan, banketbakker uit Zutphen, die naast de molen tevens het molenaarshuis, erf, schuur en de tuin overnam. In 1846 liet Jan de Haan, brander en olieslager van beroep, de boedel van hem en zijn overleden echtgenote verdelen. Hij behield de helft van de molen, zijn twee kinderen Aleida en Cornelis kregen samen de andere helft. Uit de akte bleek dat Jan de Haan samenwerkte met de brander en olieslager Hendrik de Jongh in de vennootschap onder firma H. de Jongh en Compagnie branderij en olieslagerij te Dordrecht. Kort hierna sloten beide heren een lening af. De Jongh stelde daarbij zijn branderij De Zwaan en Jan de Haan zijn helft van De Hoop als zekerheid. 

1866: De Staatsspoorwegen onderhandelden in 1866 met goedkeuring van de minister van binnenlandse zaken met Jan de Haan, die samen met zijn dochter Aleida en zoon Johannes uit zijn tweede huwelijk (zijn zoon Cornelis was overleden) nog steeds De Hoop in eigendom had. De molen stond de bouw van de spoorwegverbinding Rotterdam naar Willemstad in de weg en diende te worden gesloopt. In een lijn van Rotterdam naar Willemstad vonden daarvoor onteigeningen plaats. De Haan besloot na familieberaad de molen in belang van zijn kinderen onderhands aan de staat te verkopen voor het geboden bedrag, zonder onteigeningsprocedure. De molen was door deskundigen getaxeerd op ƒ9500, maar omdat het om een buitengewoon geval ging, en in het belang van de kinderen, werd het geboden bedrag van ƒ 15.600,25 betaald. De molen zou binnen drie maanden worden gesloopt. 

aanvullingen

trivia

Geheugensteuntje
Met behulp van dit vers konden de Dordtenaren de namen van alle oliemolens op het Eiland van Dordrecht onthouden. Op basis van bouw- en sloopjaren van de genoemde molens is het waarschijnlijk tussen 1802 en 1832 gedicht. De olieslagers waren in die tijd allemaal aangesloten bij een confrérie van olieslagers, een soort gilde/broederschap.

Het Klaverblad, dat maalt zo snel,
De Karnton, die weet het wel (Waker)
Het Seimpje met zijn kloek verstand,
dat maalt zijn zaadjes kort en kant (De Zwarte Arend)
De Lelie is een mooie blom,
De Waker lacht daar echter om (De Wakende Kraan)
De Reiger staat nogal in het riet,
Waar De Kat zeer fel op ziet
De Oude Ruiter ruitert snel,
De Haan die kraait des morgens wel
De Uil staat reeds voor de ploeg (De Valk)
Als De Sprokkelaar zijn dingen doet (Het Anker)
De Wever weeft zijn garen fijn (De Willem I)
De Zeelt die wil gevangen zijn
De Bakker bakt zijn brood te licht (De Hoop)
De Poortklok heeft dit lied gedicht (De Karper)

Met 'De Bakker' werd door de dichter zonder twijfel aan oliemolen De Hoop gerefereerd, maar in officiële aktes en advertenties is deze molennaam nooit gebruikt. Er is buiten dit molenrijm geen aanwijzing dat de molen ooit met deze naam werd aangeduid. Waarschijnlijk betreft het dichterlijke vrijheid, zoals ook bij enige andere molens in het gedicht, en was de referentie gebaseerd op de standplaats van de molen aan de Bakkersdijk. Mogelijk gebruikte de dichter de verwijzing ook om de molen te onderscheiden van de drie andere molens genaamd 'De Hoop' op het Eiland van Dordrecht.


Misschien ooit (ook) in gebruik geweest als trasmolen, maar hier is geen verdere onderbouwing voor gevonden.