Molen De Jonge Ridder, Zaandam-West

Zaandam-West, Noord-Holland
v

korte karakteristiek

naam
De Jonge Ridder
modeltype
Kantige molen, stellingmolen
functie
snuifmolen, zaagmolen
bouwjaar
verdwenen
toestand
verdwenen
Toon op Google Maps met andere molens in de buurt  
Toon op Google Maps met andere molens in de buurt
Ten Bruggencate-nr.
06666 i
oude dbnr.
V4174
Meest recente aanpassing

locatie

plaats
Zaandam-West
plaatsaanduiding
aan de Krabsloot achter het Blauwe Pad
gemeente
Zaanstad, Noord-Holland
streek
Zaanstreek
geo positie
X: 115285, Y: 495945
N: 52.44983, O: 4.80300

constructie

modeltype
Kantige molen, stellingmolen
krachtbron
wind
functie
romp
zeskante bovenkruier
inrichting
als wagenschotzager
plaats bediening
stellingmolen
bediening kruiwerk
buitenkruier
plaats kruiwerk
bovenkruier
afbeelding van onze ondersteuners

geschiedenis

toestand
verdwenen
bouwjaar
verdwenen
verplaatst
geschiedenis
De Jonge Ridder was een kleijn tabackxstampersmolentje waarvoor Jan Gerritsz Ridder op 3 april 1708 de windbrief ontving van de Grafelijkheidsrekenkamer van de Staten van Holland en West-Friesland. Hij bouwde zijn molentje volgens de bijbehorende verbandacte van schout en schepenen van de Banne Westzaan omtrent de Kuijskerk tot Westsaerdam. Dat was de Westzijder- of Bullekerk. Uit deze verbandacte blijkt dat De Jonge Ridder op 20 juli 1708 startte met malen. Daarom moest een jaar later op deze datum de windpacht van drie ponden van XL Grooten 't pond worden betaald. Een Vlaamse Groote was een halve stuiver, zodat een pond gelijk stond aan een gulden. Ridder moest dus drie gulden belasting per jaar betalen aan de rentmeester-generaal van Kennemerland, de landstreek waaronder de Zaanstreek toen viel (GAZ. NL-ZdGAZ_OA-0008_1652_0080).

Volgens Pieter Boorsma, de molendeskundige uit de eerste helft van de twintigste eeuw, ontving Ridder dezelfde dag nog een windbrief voor een zeskante zaagmolen die ook De Jonge Ridder werd genoemd. Deze molen stond aan de Krabsloot in het noorden van Westzaandam, vlakbij de Mallegatsloot op de grens met Koog aan de Zaan. De veronderstelling dat het om twee verschillende molens ging, is mijns inziens niet langer houdbaar. Alle gegevens duiden er op dat er maar één Jonge Ridder bestond. Deze werd aanvankelijk als tabakstamper in het register van de windpacht ingeschreven, maar zal later verplaatst en verbouwd zijn tot wagenschotzagertje. Dit soort wijzingen kwam bij de kleinere molens met regelmaat voor.
Op 4 april 1715 kocht Jan Gerritsz Ridder een erfje ‘groot 100 voet langh en soo breet als de acker is daer de verkopers molen op staet, genaemt De Jonge Ridder.’ De verkoopster was Aegje Willems, weduwe van Gerrit Zijbrantsz uit Westzaandam (GAZ. ORA Wzd 1595-120). Deze verkoping duidt er op dat Ridder het erf aanvankelijk huurde van de weduwe. Waar dit erf lag is niet bekend, maar vermoedelijk was dat bij de Krabsloot, omdat in de verbandacte sprake was van molenbouw op eigen grond.

In elk geval woonde Jan Ridder in 1728 op het Blauwepad vlak bij zijn molen. De Jonge Ridder werd op 29 april van dat jaar samen met het ouderlijk woonhuis op het Blauwe Pad voor een lijfrente van ƒ 200 getransporteerd aan zijn zoons Dirk en Cornelis Jansz Ridder die hun vader zo een onbezorgde oude dag schonken. De koopsom werd op ƒ 1400 getaxeerd en het windrecht van de molen bedroeg ƒ 3 per jaar. Jan werd op 19 juni 1689 doopsgezind gedoopt en zou op 2 februari 1734 overlijden.
De overdracht van de molen op naam van de twee broers werd gedaan in opdracht van ‘moeder’ Fokeltje Takes, die al de vierde echtgenote van Jan Gerritsz Ridder was en de stiefmoeder van de jongens. Dat was noodzakelijk, omdat er te veel schulden waren die moesten worden afgelost. Zij maakte een contract met haar stiefzoons, waaruit bleek dat zij na het overlijden van vader jaarlijks nog 100 gulden aan hun moeder moesten betalen.
Fokeltje deed afstand van deze lijfrente onder het beding dat de zoons de molen moesten verkopen, ‘waaruit de schulden uit de boedel van Jan Gerritsz de Ridder moeten worden betaald.’
Wat overbleef werd door moeder en zoons gelijk verdeeld. Zij stelden Jan Jansz Kuyt en Claas Spits uit Zaandam aan als gemachtigden om de verkoop te regelen. Op 23 oktober was dat allemaal achter de rug. De kopers bleken Dirk en Cornelis de Ridder zelf. Zij hadden elke ƒ 450 betaald en kwamen overeen dat bij het overlijden van één van hen de andere het recht en de plicht had het part van zijn broer voor 450 gulden over te nemen ‘zonder dat de erfgenamen van de eerststervende daar iets tegen kunnen doen (GAZ. ONA 5900-139 en 154).’

Maar zover kwam het niet. Op 4 april 1743 verkochten zij De Jonge Ridder voor 400 gulden aan Teeuwis van Breen uit Oostzaandam, waar hij als vroedschap deel uitmaakte van het gemeentebestuur (GAZ. ORA Wzn 1601-368). Hij liet de molen aan de Krabsloot afbreken en naar Oostzaandam vervoerd. In het quohier van de verponding van de Banne Westzaan stonden Dirk en Cornelis de Ridder toen nog steeds als eigenaren ingeschreven. Zij moesten jaarlijks ƒ 10 aan belasting betalen, maar wel werd De Jonge Ridder keurig in 1743 uit dit register geschrapt (GAZ. ORA Wzn 1622). In de blaffert van de windpacht tekenden de klerken van de Banne Westzaan aan ‘vervoert in 1744 naar Oostsardam.’ De belastingplicht van drie gulden windgeld werd op 27 februari 1745 beëindigd (GAZ. Archief Banne Westzaan, nr. 446).

Ron Couwenhoven, 7 okt. 2020.

Zie verder de Verwijzing "verplaatst naar".

aanvullingen

trivia
Wagenschotzager “de Jonge Ridder”, bijgenaamd “de Plathannik” of “de Platte Havik”, zeskante bovenkruier met zaagschuren, te Zaandam-West ten oosten van de Watering, aan de Krabsloot achter het Blauwe Pad. Tegenwoordig bevindt het erf van de molen zich tussen de Watering en de spoorlijn in, iets ten noorden van een denkbeeldig doorgetrokken Vincent van Goghweg. Bouwjaar 1708, in 1743 afgebroken en verplaatst naar Zaandam-Oost.

In de winter van 1726 reden drie heren gezamenlijk een schaatstocht door de Zaanstreek. Zij noteerden tijdens hun tocht de vele molens die toen in de Zaanstreek stonden. Van iedere molen werd de naam, functie en eigenaar genoteerd. Een van de Jonge Ridders was aanwezig op deze lijst en wel de wagenschotzager, zij het onder zijn bijnaam “de Plathannes”, eigenaar was Jan Ridder. De snuifmolen werd niet genoemd.

Jan Ridder bleef vrij lang werken met de wagenschotzager. Op 29 april 1728 verkocht hij: ”Een wagenschotzagers molentje, genaamt de Jonge Ridder c.a., te West-Zaandam, benevens een huis op het Blauwepad, voor een lijrente van ƒ 200. Getaxeerde koopsom ƒ 1400, windrecht ƒ 3,00”. De molen werd overgenomen door zijn twee zonen, Dirk en Cornelis Jansz. Ridder.

Bronnen:
- “Duizend Zaanse molens” P. Boorsma 1968 blz. 98/ 109/ 143
- www.duizendzaansemolens.nl R. Couwenhoven
F. Rol.