Molen De Gooier / De Harlekijn / De Jongeling, Westzaan

Westzaan, Noord-Holland
v

korte karakteristiek

naam
De Gooier / De Harlekijn / De Jongeling
modeltype
Kantige molen, stellingmolen
functie
oliemolen, papiermolen, pelmolen
bouwjaar
verdwenen
toestand
verdwenen
Toon op Google Maps met andere molens in de buurt  
Toon op Google Maps met andere molens in de buurt
Ten Bruggencate-nr.
06661 z
oude dbnr.
V3314
Meest recente aanpassing
| Conversie

locatie

plaats
Westzaan
plaatsaanduiding
Ten oosten van het dorp, aan en ten noorden van de Korenbloemsloot, niet ver van de huizen af.
gemeente
Zaanstad, Noord-Holland
streek
Zaanstreek
geo positie
X: 113634, Y: 495205
N: 52.44306, O: 4.77881

constructie

modeltype
Kantige molen, stellingmolen
krachtbron
wind
functie
romp
achtkante bovenkruier
inrichting
De molen bezat een enkel oliewerk. Als pelmolen bezat De Gooier, twee pelstenen, een luierij en twee harpen.
plaats bediening
stellingmolen
bediening kruiwerk
buitenkruier
plaats kruiwerk
bovenkruier
afbeelding van onze ondersteuners

geschiedenis

toestand
verdwenen
bouwjaar
verdwenen
geschiedenis
De Gooier werd gebouwd in het jaar 1643 als oliemolen. Op 20 april 1644 werd de windbrief voor de molen uitgereikt aan Jan Jansz. IJff. Het is Pieter Boorsma niet gelukt om het bouwjaar van deze molen te vinden, hierdoor werd ook niet bekend dat de molen was gebouwd als oliemolen.
Jan Jansz. IJff werkte tot het jaar 1663 met De Gooier. Op 18 januari van dat jaar bood hij te koop aan, “een moolen en erff staende int suijtende.” Voor een bedrag van Fl.750,- kwam de molen toen in bezit van Claas Jansz. IJff, beslist familie van de bouwheer. Het lage bedrag deed vermoeden dat de molen geheel leeg gesloopt werd verkocht. Claas Jansz. IJff richtte De Gooier in tot grauwpapiermolen.
De Gooier was verdeeld in drie gelijke parten. Een derde was in bezit van Claas IJff, de andere twee parten behoorden toe aan Aarjan Albertsz. en Jacob de Vrijer, beide afkomstig uit Amsterdam. Op 9 mei 1675 kwam de gehele molen in bezit van Adriaan Jansz. Mats. Deze bezat sinds 1672 reeds het aandeel van de in dat jaar overleden Claas IJff. De andere twee parten kocht hij voor Fl.1960,- van de twee Amsterdammers.
Adriaan Mats verhuurde De Gooier aan zijn zoon Gerrit Mats. Deze Gerrit Mats stond bekend als een notoire drankmisbruiker en werd hiervoor later onder curatele van zijn vader gesteld. Adriaan Mats stierf in 1691, waarna De Gooier het eigendom werd van zijn weduwe. De molen kwam dus niet toe aan Gerrit Mats. Wel bleef de weduwe Mats de molen verhuren aan haar zoon. Gerrit Mats stierf enkele jaren na zijn vader, in 1695. De Gooier kwam toen toe aan zijn weduwe Grietje Cornelis Veen. Zij verkocht de molen op 28 januari 1700 aan Gerrit Dircksz. Blauw c.s. De nieuwe eigenaren betaalden Grietje Veen een bedrag van Fl.2700,- voor de molen.
Op 9 januari 1712 liet Gerrit Blauw De Gooier tegen brand verzekeren in een assurantiecontract, de verzekerde waarde van de molen bedroeg Fl.7500,-. Aangenomen wordt dat de molen toen was verbouwd tot witpapiermolen, gezien de forse waarde van De Gooier.
Op 7 maart 1739 werd geveild, “een wel geconditionneerde witte papier moole.” Verkoper van de molen was Dirk Waker, de schoonzoon van Gerrit Blauw. Al kort na de aankoop van de molen door Gerrit Blauw, werd Dirk Waker aangesteld als directeur van De Gooier.
Over de inrichting van De Gooier is veel bekend, hieronder staat een en ander beschreven.
“De waterbak was met lood bekleed en de kranen waren van koper. Er waren drie maalbakken, waarvan twee met metalen rollen en platen en één met een ijzeren rol en metalen plaat. Ook de vijf stofkassen waren met lood bekleed. In het werkhuis vond men twee roerkuipen, eveneens met lood bekleed, en twee schepkuipen, waarvan er één met lood bekleed was. Er was verder een grote en een kleine lijmketel en vervolgens twee waterpersen, twee droogpersen met ijzeren vijzel, een lijmpers en drie persen in de pakkamer. Buiten de molen was eveneens een met lood beklede waterbak met twee pompen; de twee petmolens bedienden met hun pompen drie putten. Ook uit het losse gereedschap blijkt, dat er wit papier werd gemaakt. Zo waren er twee aluinkisten en een aluinblok met stoter. Behalve talrijke koetshouten, hefborden, twee hefstoelen, ophangersbanken en krukken, zit- en telbanken, vinden we verder nog in de voddenschuur vier scheurbakken met vier banken en tien scheurmessen, die op vijf ‘wetstiene’ werden glad geslepen. Er waren vijftien manden voor de lompen.”
De Gooier werd niet verkocht op de veiling van 7 maart. Op 19 maart 1739 werd De Gooier uit de hand verkocht aan de voogden van de minderjarige kinderen van Aris Visser voor Fl.3700,-. De molen werd toen verbouwd tot blauw- en grauwpapiermolen. Op 29 juni 1743 liet Claas Visser, die toen net meerderjarig was geworden, De Gooier veilen. Voor Fl.2625,- kwam de molen toen in bezit van Dirk Kaat, die De Gooier echter al op 1 augustus 1743 doorverkocht aan Auwel Simonsz. de Jong, voor hetzelfde bedrag.
Auwel de Jong was eigenaar van de pelmolen De Korenbloem, die een stuk ten oosten van De Gooier stond, op de hoek van de Gouw en de Korenbloemsloot. In 1742 breidde hij de zaken uit met de pelmolen De Eendracht, welke ten ook aan de Korenbloemsloot stond, ten oosten van De Gooier.
Auwel de Jong was peller van beroep en zo werd De Gooier verbouwd tot gerstpelmolen. Daarbij kreeg de molen een nieuwe naam, vanaf toen was de molen bekend onder de naam De Jongeling.
In zijn boek “Duizend Zaanse molens” vermeldt Pieter Boorsma De Jongeling onder een apart nummer, dit is echter niet correct.
Auwel de Jong werd opgevolgd door zijn zoon Simon de Jong. Onder zijn bewind verdween De Gooier. Op 27 november 1772 raakte de molen in brand. Deze brand ontstond in de kap van de molen, zodat mogelijk een defect aan de bovenas de oorzaak hiervan was. Redding was niet meer mogelijk, De Gooier brandde tot de grond toe af.

De Gooier droeg de bijnaam De Harlekijn. Over hoe de molen aan deze bijnaam zou komen, bestaan 2 theorieën.
Pieter Boorsma schrijft in zijn boek “Zaanse windmolens” uit 1939 het volgende, “Vermoedelijk heeft de molen een naambord gedragen waarop een man (balwerper?) was afgebeeld; een voorstelling die misschien een potsierlijk persoontje, met opgeheven armen te zien gaf en aldus veel gelijkenis vertoonde met de welbekende, papieren trekpop. De kritiek ten opzichte van dergelijke schilderstukken, werd in den regel niet “onder stoelen en banken gestoken.”
Henk Voorn vermoedde dat de molen zijn bijnaam dankte aan de directeur en dronkaard Gerrit Mats.

Bronnen:
- “Duizend Zaanse Molens” P. Boorsma 1968 blz. 225/ 227
- “Zaanse Windmolens” P. Boorsma 1939 blz.87
- “250 Zaanse molens” R. Couwenhoven 2001 blz. 115
- “Zaanse molenbranden” R. Couwenhoven 2001 blz. 10
- “De papiermolens in de provincie Noord-Holland” H. Voorn 1960 blz. 441-446
- “van Kluft tot Weel” A. Sol 1989 blz. 15-16
F. Rol, Zaandijk.

aanvullingen

trivia
Oliemolen, dan papiermolen en ten slotte pelmolen “de Gooier”, bijgenaamd “de Harlekijn”, later “de Jongeling” genoemd, achtkante bovenkruier met schuur, te Westzaan ten oosten van het dorp, aan en ten noorden van de Korenbloemsloot, niet ver van de huizen af. Bouwjaar 1643, verbrand in 1772.

Volgens de kadasterkaart van 1902 stond de molen een stukje bezuiden de Mallegatsloot, op 2/3 van de afstand tussen dorpsweg en de Gouw.