Molen De Bom, Amsterdam-Noord

Amsterdam-Noord, Noord-Holland
v

korte karakteristiek

naam
De Bom
modeltype
Kantige molen, stellingmolen
functie
pelmolen
bouwjaar
verdwenen
toestand
verdwenen
Toon op Google Maps met andere molens in de buurt  
Toon op Google Maps met andere molens in de buurt
Ten Bruggencate-nr.
06658 j
oude dbnr.
V4762
Meest recente aanpassing
| Conversie
media-bestand
Molen 06658 j De Bom (Amsterdam-Noord)
Detail van tekening op ondergenoemde website

locatie

plaats
Amsterdam-Noord
plaatsaanduiding
nabij de Oostzaner overtoom, Twiske wz.
gemeente
Amsterdam, Noord-Holland
plaats(en) voorheen
Oostzaan
streek
Zaanstreek
geo positie
X: 121725, Y: 492352
N: 52.41797, O: 4.89809

constructie

modeltype
Kantige molen, stellingmolen
krachtbron
wind
functie
romp
achtkante bovenkruier
inrichting
als gerstpelmolen, met twee pelstenen, een luierij, twee harpen en een waaierij
plaats bediening
stellingmolen
bediening kruiwerk
plaats kruiwerk
bovenkruier
afbeelding van onze ondersteuners

geschiedenis

toestand
verdwenen
bouwjaar
verdwenen
afgebroken en verplaatst
verplaatst naar
geschiedenis
Deze pelmolen werd op 20 oktober 1693 tegen brand verzekerd. De windbrief van de Bom werd op 28 februari 1695 verleend aan Cornelis Kaije c.s. Het gebeurde wel vaker dat een molen al volop in bedrijf was, terwijl er nog geen windbrief was verstrekt. Meestal werd met terugwerkende kracht dan het windgeld geïnd.

Op 15 september 1703 werd de molen bij een ander assurantiecontract verzekerd, ditmaal stond de molen op naam van Claes Jacobsz. Bom. Vermoedelijk was dit een van de andere stichters van de molen, hij gaf in ieder geval zijn naam aan de molen. In het midden van de achttiende eeuw was de molen het bezit van de Oostzaner Olphert Boon.

Veel meer gegevens zijn er over de Bom niet voorhanden. In 1799 verdween de molen door sloop uit Oostzaan, er bestaat een vermoeden dat hij daarna herbouwd is in Nieuwendam.

Willem Buys geeft nog de volgende informatie in zijn boekje uit 1918: ”BOM, Pelm., later werd van alles gemalen door de kwijnenden handel; stond te Oostzaan aan het Twisk. Toegang langs Pakhuis “Zeeman”. Windbr. Voor Cornelis Kraai c.s.”

Bronnen:
- “Duizend Zaanse molens” P. Boorsma 1968 blz. 236
- “De Zaende” 3e jaargang 1948 blz. 337
- “De Windmolens aan de Zaanstreek” W. Buijs Pzn. 1918 blz. 30
F. Rol
-----

De pelmolen De Bom (DZM pag. 236 – nr. 1) werd in 1693 in Oostzaan gebouwd. Dat blijkt uit de verbandbrief (zie Aanvullingen) die op 13 mei 1695 door de schepenen Sijmon Aarts en Pieter Daelder werd afgegeven op naam van cornelis Kaije. Normaal gesproken was ook de schout van de Banne Oostzaan bij de uitgifte van zo'n vergunning betrokken, maar uit de acte blijkt dat het schoutambt toen vacant was. In de verbandacte werd vastgelegd dat Kaije 12 pond van XL Grooten 't pont aan windpacht moest betalen. Zo'n Vlaamse Grooten was een halve stuiver, zodat een pont gelijk stond aan een gulden. Deze windpacht moest voor het eerst betaald worden vanaf 4 mei 1693 "wanneer voorsz Molen eerst ganckbaer is geworden" (GAZ. NL-ZdGAZ_OA-0024_451_0168).

Dat de molen in 1693 in werking kwam, bleek ook uit een verzekeringscontract, waarin de molen op 20 oktober van dat jaar werd opgenomen. De windbrief kregen Cornelis Kaije c.s. pas op 28 februari 1695, maar dergelijke vertragingen in de administratieve afwikkeling van de molenbouw waren schering en inslag.
Cornelis Claasz Kaije was veertig jaar oud, toen De Bom werd gebouwd. Hij was zondag 30 maart 1653 geboren als zoon van Claas Pietersz Kaije en Mari Dirks. Zijn zuster Jannitje trouwde met Jacob Claasz Bom en dit was ongetwijfeld één van de mede-reders van de molen, die zijn naam kreeg (Genealogische gegevens uit doopregister Oostzaan , verstrekt door Mary Ahlers, Hengelo).
Over de standplaats van De Bom heerste lang onduidelijkheid. Eigenlijk was alleen bekend dat de molen in het Zuideinde van Oostzaan had gestaan en ten westen van het dorp.
Op 6 oktober 1699 blijkt er echter een verkoping van een traankokerij bij de Overtoom in Oostzaan te hebben plaats gehad. In de transportacte wordt De Bom als belending van deze kokerij genoemd. De traankokerij stond ‘in ’t suydend aen ’t Twiske bij de Overtoom’ en werd aan de noordzijde belend door molen De Bom (GAZ ORA Oostzaan 454-3).

Aan het begin van de achttiende eeuw was de molen eigendom van Claas Jacobsz Bom. Op 15 september 1703 was hij één van de 21 oprichters van een assurantiecontract. Er werden 17 pelmolens in onder gebracht en de oliemolens De Poelsnip en De Kaver in Oostzaandam. De eigenaren moesten nooit meer dan 130 gulden betalen als er een molen totaal afbrandde. Drie molens stonden op ƒ 86,66, zodat bij een brand tot op de palen, zoals dat zo mooi heette, een uitkering van ƒ 2470 kon worden gedaan (GAZ. ONA 5815-117a). Als administratuer van dit contract trad de Zaandamse notaris Hendrik Kreet op.

Uit de kroniek van Simon Daalder, een belangrijke bron over Oostzaan uit deze periode, blijkt dat De Bom op 21 maart 1705 werd verkocht aan Dirck Gout. Veel was de molen toen niet waard. Hij betaalde slechts 2070 gulden voor de pelmolen.

Ook daarvoor was Gout al bij de molen betrokken, want op 10 januari van dat jaar tekende hij samen met Jacob Aartsz Speciaal, een overeenkomst, waaruit bleek dat er grote betalingsmoeilijkheden in de rederij met De Bom waren. Twee neutrale mannen hadden advies gegeven en geconcludeerd dat de geldschieters genoegen moesten nemen met 2880 gulden, ‘welcke de administrateurs aannemen te betalen.’ Dat zouden ze in twee keer doen. De adviseurs waren Gerrit Bakker, de directeur van de traankokerij, die vlakbij De Bom stond, en notaris Klaas Visser. Ook bleef bepaald dat de rest schuld onverdeeld bleef en na ontvangst door elk der deelnemers moest worden genoten. Het ging om vier partners, maar hun namen werden niet genoemd. Er bleef een rest schuld over van ƒ 967,90, die door Cornelis Kaye op 1 oktober 1705 met een obligatie op Zijne Koninklijke Majesteit van Zweden werd afbetaald aan Dirk Gout.
De rederij met De Bom was dus gered. Pas op 7 augustus 1705 werd ook de verzekering overgeschreven op naam van Dirk Gout en Jacob Aartsz Speciaal. Dat had vermoedelijk te maken met het feit dat er één keer per jaar een vergadering werd gehouden van de aangesloten molenbazen bij dit brandcontract. Tijdens die zogenaamde 'jaarlijkse comparitie', waar iedereen op straffe van een boete aanwezig moest zijn, nam de notaris de actes mee, waarin wijzigingen in het contract werden vastgelegd. Die konden dan getekend worden.
De Bom was dus ook partenrederij. Dirck Gout overleed op 11 oktober 1719. Zijn molenpart was op 16 juni 1722 nog steeds in bezit van zijn weduwe Giertje Hendriks. Op die dag legden burgemeester Claas Jacobsz Bom, Pieter Jansz Roos en Klaas Willemsz Graef een verklaring af bij notrais Klaas Visser in Oostzaan, waarin zij meedeelden dat zij Giertje van jongsaf aan hadden gekend en dat zij de enige erfgenaam van haar in het Zujideinde overleden echtgenoot Dirk Willemsz Gout was. De verklaring was noodzakelijk, omdat Giertje ‘door een swaar overval van beroertheyt geheel buyten gebruyk van verstand is geraakt en na eenige tyt soodanig is komen te overlijden.’
De verklaring was noodzakelijk, omdat anders de boedelverdeling niet kon worden geregeld. Burgemeester Bom bleek samen met Kornelis Kaye de directie over De Bom te voeren. Giertje was een zuster van Eefje Heynderickx, die met Aart Speciaal getrouwd was. Dit was één van de regenten van Oostzaan en de vader van Jacob Speciaal, die samen met zijn oom Dirck Gout voor de schuldsanering tekende. Hij trad op als gemachtigde van zijn moeder, die ook parten in De Bom had (Uit den Vergulde Bijkorf, G.J. Honig (1952), pag. 193, 194).

Jacob Claasz Bom werd in 1703 ook als eigenaar genoemd. Vermoedelijk had hij ook een part in de molen en was Kaye de vierde financier. Bom was de zoon van Claas en Jannitje Bom.
Toen Jacob Kool, burgemeester in Oostzaandam, op 18 oktober 1727 overleed bleek dat De Bom in handen was van de Landsmeerder Jan Reimertsz Kruyt. In de boedelstaat, die werd opgemaakt van de bezittingen van Kool, werd een zogenaamde schepenkennis aangetroffen op zijn naam ‘ten laste van zijn pelmolen De Bom.’ Dit document dankte zijn naam aan het feit, dat schout en schepenen van de Banne Oostzaan de schuldbekentenis hadden opgemaakt.
De acte dateerde van 20 juli 1727. Op die dag had Kruyt ƒ 1000 geleend van Kool (GAZ ONA 5860-307).
Kruyt werd overigens vier jaar later als Jan Arjansz Kruyt opgenomen in het nieuwe verpondingsregister van Oostzaan. Toen bleek ook dat De Bom een kleine pelmolen was, want hij werd op een huurwaarde van slechts 100 gulden per jaar getaxeerd. Dat was het geringste bedrag van de zeven pelmolens, die toen in Oostzaan stonden.

In 1742 werd de personele quotisatie ingesteld. Voor deze vermogensbelasting werd Olphert Boon, die aan de dijk woonde, voor 8 gulden aangeslagen. Hij bleek dat jaar eigenaar van De Bom, waar hij dus kennelijk vlakbij woonde (De Zaende, pag. 337 (1948)). Dat was wel opmerkelijk, want de windpacht van De Bom werd van 1730 tot 1767 door Claas Heynes betaald. Hij moest het standaardbedrag van 12 gulden per jaar afdragen aan de regenten van de Banne Oostzaan. Claas Heynes verkocht de molen in 1766. De Zaandijker peller Pieter Jansz Couwenhoven registreeerde deze verkoop als eerste op zijn lange lijst van Verkoop van Pelmolens, die tot en met 1795 doorliep. Couwenhoven was in 1766 pas elf jaar oud, maar hij zou later peller worden. Eerst met De Dijkgraaf en later met De Grootvorst aan de Kalverringdijk en De Witte Klok aan de Poeldijk in Oostzaandam. Hij noteerde voor de verkoop van De Bom een bedrag van ƒ 2000 (Lijst in bezit stichting Archief Ron Couwenhoven, Zaandam).

Uit het windpachtregister van de Banne Oostzaan blijkt dat Jacob Verbrugge van 1767 tot 1780 de jaarlijkse belasting betaalde. Dat is opmerkelijk, want in 1780 was de molen eigendom van Pieter Rep. Deze was begin van dat jaar overleden, waarna zijn weduwe Niesie Pieters Kitser De Bom aan Jacob Verbrugge uit Oostzaan verkocht. Als bijzondere condities werden vermeld, dat de eigenaar van de molen een vrij overpad over het erf van pakhuis De Zeeman had zonder daarvoor te hoeven betalen, terwijl de huur vanaf 1 februari 1780 voor rekening van de koper was. De transportacte werd door schout en schepenen op 21 maart opgemaakt, maar de verkoop was dus kennelijk al per 1 februari ingegaan. Zoals gebruikelijk regelde de weduwe de verkoop niet zelf, maar liet zij zich vertegenwoordigen. Op 10 december 1779 had zij daarvoor een volmacht laten opmaken bij notaris Robertus de Vries in Oostzaandam. Simon Hoy uit Oostzaan was haar gemachtigde (GAZ ORA Oostzaan 459-25).

Vermoedelijk was De Bom steeds in een partenrederij ondergebracht, waarin Verbrugge ook deelnam. In elk geval blijkt uit de lijst van Couwenhoven dat hij de molen in 1780 voor ƒ 1750 overnam.
Tien jaar later ging De Bom opnieuw van de hand. Er was toen een ernstige crisis in de pellerij, waardoor molens tot stilstand kwamen of zelfs moesten worden afgebroken, zoals met de Oostzaandamse molens De Oude Kweeker en De Diemermeer en de Koger pelmolen Het Kloen aan de Weelsloot het geval was. De Bom veranderde voor slechts ƒ 775 van eigenaar. Of de verkoper Verbrugge was is niet duidelijk, want Couwenhoven registreerde geen verkopers en kopers.
Vermoedelijk gebruikte de nieuwe molenbaas uitsluitend de schuur van De Bom voor opslag, want vanaf 1791 tot en met 1799 werd de molen in het kasboek van het Pellerscontract genoteerd als stilstaand. Er werd dus niet meer met De Bom gewerkt.

Toch werd de molen in deze periode nog een keer verkocht. Op 22 november 1798 nam dirk Dekker De Bom, die als pel-en poeiermolen aan 't Twiske werd omschreven, voor ƒ 810 over van Arend Donker en zijn vrouw Jacoba Nasdorp (GAZ. NL-ZdGAZ_OA-0024_465_0077). Dit bedrag was als volgt opgebouwd: 400 gulden voor de molen, 110 gulden voor los gereedschap en 300 gulden voor 25 jaar windpacht, wat wel erg optimistisch bleek.

Of Dekker nog met de molen heeft gewerkt is niet duidelijk. De prijs duidde op de zorgwekkende toestand waarin De Bom verkeerde.

In 1801 werd de molen afgebroken. Vermoedelijk kwam hij ook in 1800 en zijn laatste jaar niet meer in bedrijf, hoewel daar geen aantekeningen over zijn gemaakt (GAZ NL-zdGAZ_PA-0008_199). De Oostzaanse pelmolen was de laatste pelmolen die slachtoffer van de zware crisis werd. De problemen waren in 1789 begonnen en kostten uiteindelijk 21 molens de kop. In deze twaalf jaar kwamen 36 molens één of meerdere jaren tot stilstand wegens gebrek aan werk. De crisis was een gevolg van de revolutionaire ontwikkelingen in Frankrijk. Vermoedelijk is De Bom in 1801 naar Nieuwendam overgebracht.

Ron Couwenhoven, 7 okt. 2020.

aanvullingen

trivia
De locatie is geschat naar de kaart van Leupenius.
-----

Op de website Monumentaal aan de Zaan staat aan het Twiske samen met traankokerijen een molen afgebeeld op het schilderij Ware afbeelding van de Traenkokerijen op Oostsanen van Adriaen van Salm (ca. 1660-1720), gemaakt vóór 1706.

Op de kaart van Johannes Leupenius uit 1693 van de banne van Oostzaanen en Oostzaandam staat bij de Oostzaner Overtoom een molen ingetekend, zie Beeldbank Noord-Hollands Archief, Fotonummer NL-HlmNHA_560_1147.

Het boek 'Landsmeer in dagen van weleer' (1976) van D.H. Goede op p. 35, vermeldt refererend aan het schilderij
van Adriaan van Salm, het volgende:
'De molen, hier tevens in het beeld, stond in het Zuideinde van Oostzaan en is volgens G.J. Honig in zijn beschrijving "Uit den gulden Bijenkorf" pag. 194, de pelmolen "De Bom" welke onder directie heeft gestaan van burgemeester Klaas Jacobsz. Bom en Kornelis Kaeije.'
Ron de Muijnck, 24 april/ 10 juni 2013.
-----

"Verbandbrieff
Wij Sijmon Aarts ende Pieter Daelder schepenen in den banne van Oostsaenen bij vacatuyre vant schoutampt doen kennelijck dat voor ons gecompareert is de Eersame Conrleis Kaije, woonende tot Oostsaenen dewelcke te kennen gaff dat hij geobtineert hadde van de E#d. Mog. Heere Raaden ende Meesters van de Reeckeninge der Domeijen van de Ed. Groot Mog. Heeren Staten van Hollant ende Westvrieslant volgens d'acte hem daer aff verleent tot het Regt van de wint noodigh tot een pelmolen gen. de Bom, staende en gelegen tot Oostsaenen op 't Wiske, belent ten suijden de Erffgen. van Dirck Jansz Heijmes, ten noorden de Traankoockerij van Frans Eckelenborgh onder expresse conditien dat hij Compt.gehouden was tot Securiteijt van hoogst ged.td haer Ed. Mog. te leveren behoorlijck Contract van Verbant verclaerende dierhalven hij Compt. tot naercominghe voor de Precise voldoeninghe van alle de Conditien en stipulatien inde voorsz wintbrieff uijtgedruckt en bijsonder oock voor de daertoe bij Prompte betalinge van de Jaerlijcxe Erffpacht ofte recognitie van Twaalff ponden tot XL Grooten 't pont waarvan het eerste Jaer inganck genoomen heeft metten 4de Maij 1693 als wanneer voorsz Moolen eerst ganckbaer is geworden specialijck te verbinden bij dese de voorsz Moolen ende het Erff daer deselve opstaet omme in kas van eenigh gebreck inde naercominge der voorsz conditien sulx altoos als deselve mogen verhalen met de coste daarvorend gedaen.
In oirconde is dese bij ons onder teekend tot 13 Maij 1695.
In kennise van mij
Sijmon Aerts
Pieter Daelder
H. Creet."
Bron: NL-ZdGAZ_OA-0024_451_0168.