De standerdmolen, die gezamenlijk bezit van de kasteelheren te Wisch en Bergh was, stortte op 16 mei 1829 in door bouwvalligheid. Hij werd in 1830 vervangen door een stenen molen.
De afbeelding van D. van Ravensteijn (1666), kaartuitsnede is te vinden in het Gelders Archief,
zoektermen: Terborg en het kasteel Wisch, 1666
Aan de Hoofdstraat in Terborg zien we iets heel bijzonders aan een gevel. Op het afdakje staat het beeldje van een rood steigerend paard. Onderaan het afdakje hangt een bord met een gedicht en aan weerszijden een standerdmolen. Het paard is niet voor niets rood, het duidt op een gloeiende en gevaarlijke straling van het dier. Waar het verhaal van dit paard vandaan komt is niet bekend en zoals het bij een sage voorkomt zijn er ook meerdere versies. In het boek van "Wisch en bewoners" van O. Heinen staat de volgende versie onder de titel: 'Het gluujende peerd van Terborg': De molenaar van Terborg had een paard en dat paard had het vanaf het begin hoog in de kop. Als veulen al at het geen gras maar madeliefjes en haver. Toen het groter was trippelde het en draaide met z'n achterste. De andere paarden schoten ervan in de lach. Het paard dacht later een rijpaard te worden of een draaimolenpaard, het meest deftige dat je als paard kon worden in die tijd. Het leven besliste anders. Op een dag werd het voor de wagen van de molenaar gespannen en moest het zakken meel vervoeren, de Paasberg op. Het paard verzette zich en begon te draven en te galopperen. De molenaar op de bok rookte zijn pijp en kon niet voorkomen dat vonken uit de pijp in de meelzakken terecht kwamen. De zakken begonnen te branden en de molenaar sprong van de bok. Het paard draafde door en kon zich niet van zijn last bevrijden. Het dier stortte in een diep ravijn en sloeg daarbij netzolang met zijn poten op de grond totdat het met het hele lijf in de zanderige bodem van de Paasberg was verdwenen. De volgende dag troffen de mensen slechts het gloeiende geraamte van het paard aan, uit de oogkassen kwam rood licht en van de ribben straalde een groene gloed. Het paard, waar zo overduidelijk de duivel was ingevaren, moest begraven worden zo oordeelden de Terborgenaren en gooiden karren vol zand op het dier, zodat het ravijn werd gedicht. Daarmee was nog niet alles afgelopen, op de plaats waar het paard ligt is alles dor. Niets wil er groeien en zet je er een plantje neer dan verschroeit het waar je bij staat.
De versie die op het huis staat is iets anders. Ook daarin is het paard trots en gaat het aan de haal en verdwijnt in de berg. Dit gedicht vertelt het als volgt:
Het trotse paard, dromend van roem en eer
ging briesend en brandend met zijn vracht teneer.
Het verdween in den berg, belust op wraak.
De molen moest branden dat was zijn taak
Flitsend vlogen de vlammende wieken in het rond.
De ramp was geschied, slechts as op de grond
Moedige burgers verjaagden het beest van hun 'huus en heerd'.
Zo verhaalt de sage van het gluujende peerd.
Bron: uitgave De Geldersche Molen, naar N. Scholten-Ballast.