Molen (korenmolen), Ulrum

Ulrum, Groningen
v

korte karakteristiek

naam
(korenmolen)
modeltype
Standerdmolen
functie
roggemolen
bouwjaar
verdwenen
toestand
verdwenen
Toon op Google Maps met andere molens in de buurt  
Toon op Google Maps met andere molens in de buurt
Ten Bruggencate-nr.
06451 q
oude dbnr.
V4876
Meest recente aanpassing

locatie

plaats
Ulrum
gemeente
Het Hogeland, Groningen
kadastrale aanduiding 1811-1832
Ulrum C (1) 64 Geugje Ennes Tillema, molenaar
geo positie
X: 217663, Y: 597491
N: 53.36012, O: 6.32842

constructie

modeltype
Standerdmolen
krachtbron
wind
functie
plaats bediening
plaats kruiwerk
middenkruier
kruiwerk
zetelkruier
vlucht
66 voet
afbeelding van onze ondersteuners

geschiedenis

toestand
verdwenen
bouwjaar
verdwenen
afgebroken
geschiedenis
In het noordwesten van Groningen ligt het dorp Ulrum. In dit dorp stond reeds in de 15e eeuw een rog[ge]molen, dit was een standerdmolen.

In 1811 verkocht de eigenaar Egbert Pieters Beukema deze molen aan Jurjen van Dijken/Dieken (1816-1896) (Rep. notaris Bolhuis).

Reeds in het jaar daarop 1812 vond er een officiële ruil plaats tussen Lucas van der Molen en Jurjen van Dijken (Rep. Notaris Quintus). Van der Molen was voor de helft eigenaar van een molen in Groningen-Stad genaamd DE REITSHOKMOLEN of HET OUDE REYTHOCK en ruilde deze helft met Jurjen van Dijken voor de molen in Ulrum. Zo kwamen Jurjen van Dijken/Dieken en vrouw Petronella Haringcarspel in het bezit van de helft van de Reitshokmolen in de stad Groningen gelegen in de Kruitdwinger [Jurjen van Dieken huwde in 1812 met Petronella Haringcarspel, hij overleed op 27 april 1816. Na zijn dood werd op 17 oktober 1816 zijn zoon Jurjen geboren.]
De molen was een rietgedekte stellingmolen op een houten tussen- en onderstuk.

Uit 1656 is reeds een vermelding van een molen bekend, waarschijnlijk was dat toen een standerdmolen. Wanneer deze vervangen werd door een stellingmolen is niet bekend.
In 1815 verkochten Jurjen van Dijken en Petronella Haringcarspel hun helft in de molen aan Heeske van der Wal (notaris Quintus). De molen brandde in de nacht van 2 op 3 augustus 1832 af.

Daarna richtten de eigenaren zich met een verzoekschrift tot Gedeputeerde Staten om de molen te mogen herbouwen op zijn oude standplaats: de Kruitdwinger. Dit werd niet toegestaan door de Directeur der Genie. Het Departement van Oorlog verleende wel vergunning de molen te herbouwen in Bastion nummer 2, tussen Ooster- en Kleinpoort op een aldaar nog aanwezig zijnde molenberg.

Petronella Haringkarspel (nu met k geschreven) werd ook vermeld bij de bouw van de Kleinpoortjesmolen in Groningen-stad. Deze molen werd in 1833 gebouwd door de eigenaars van de afgebrande Reitshoksmolen: Hendrik Jansen x Petronella Haringkarspel, Antje van Weperen wed.
Theodorus Reisiger en Hendrik Schuilenberg (van beroep bakker).

Later worden als eigenaars genoemd: 13 bakkers. Deze molen was een rietgedekte stellingmolen op een houten tussenstuk en een stenen onderstuk. De molen brandde af op 27 december 1861. De molen stond op de Drinkelaarsdwinger aan het eind van de Molenstraat in de stad Groningen.

Bron: onbekend.

aanvullingen

trivia
In 1628 mochten van de 110 bestaande molens in de provincie Groningen maar 73 blijven bestaan door het aannemen van de Provinciale Resolutie op de belasting van het gemaal. *Nergens kunnen we vinden welke molens mochten blijven bestaan. Wel werden de molens genoemd die moesten verdwijnen. De Stad Groningen en het landschap Westerwolde vielen buiten de Resolutie. Lopen we de gegevens van B. van der Veen Czn na dan komen we wat aangegeven ouderdom betreft uit op 75 molens. Zijn er toch meer blijven bestaan, of klopt het aangenomen bouwjaar van enkele molens niet? Nader onderzoek zou dit duidelijk kunnen maken.

Volgens de gegevens van B. van der Veen Czn. was ook deze molen ouder dan 1628.

Bron: P. van Dijken, De Zelfzwichter.
jnjv

*Nb. In het boek "De belasting op het gemaal in Stad en Ommelanden 1594-1856" van B.D. Poppen zijn de molens opgenomen die mochten blijven staan.
-----

Rotterdamsche Courant, 11 aug. 1832:
"Den 2 dezer, des avonds, kwam te Groningen uit het oosten een vrij hevig onweder op, hetwelk tot omstreeks 10 ure aanhield. Des nachts, nagenoeg half 2 ure, herhaalde het zich en brak met eene onbeschrijfelijke woede boven de stad los: allerontzettendste bliksemslagen en daarop onmiddellijk gevolgde donder, vergezeld van hevige stortregens en zware hagelsteenen, bragten alle de ingezetenen in grooten angst en deden hen vreezen, dat er hier of daar ongeluk door zou worden veroorzaakt. Deze niet ongegronde vrees werd maar al te spoedig bevestigd. Ten 2 ure vernam men, dat de koren-windmolen, in eigendom toebehoorende aan H.Jansen en de weduwe T. Reisiger, door den bliksem getroffen was en in een oogenblik in lichte laaije vlam stond, zoo dat er aan blusschen daarvan niet was te denken, en men zich hoofdzakelijk beijverde de belendende gebouwen, zoo mogelijk, te bewaren, welke dan ook door de goede directie en de activiteit der brandspuitgasten geheel bevrijd zijn gebleven; doch de molen is, met al het zich daarin bevindende koren en de gereedschappen, in een oogenblik eene prooi der vlammen geworden; gelukkig was deze voor brandschade gewaarborgd. Het in de nabijheid staande kruidmagazijn bragt niet minder vrees aan, daar het slechts weinige schreden van genoemden molen verwijderd is; doch daar de wind bijna stil was en het brandende riet en hout meer van dan naar het magazijn voerde, is het gelukkig verschoond gebleven. In tegenovergesteld geval, zoo de wind hevig geweest ware en de brandende stoffen derwaarts had gevoerd , zou het voor Groningen zeer noodlottige gevolgen kunnen gehad hebben. In weerwil der windstilte vond men den volgenden morgen geheel de stad door en zelfs daar buiten verbrand riet in menigte op daken en straten terwijl op eenen geruimen afstand verbrand koren en stukken hout werden gevonden."