Molen Het Kind van Weelde, bijgenaamd De Bok, Westzaan

Westzaan, Noord-Holland
v

korte karakteristiek

naam
Het Kind van Weelde, bijgenaamd De Bok
modeltype
Kantige molen, stellingmolen
functie
oliemolen, zaagmolen, doppenmolen
bouwjaar
verdwenen
toestand
verdwenen
Toon op Google Maps met andere molens in de buurt  
Toon op Google Maps met andere molens in de buurt
Ten Bruggencate-nr.
06392 a
oude dbnr.
V3259
Meest recente aanpassing
media-bestand
Molen 06392 a Het Kind van Weelde, bijgenaamd De Bok (Westzaan)
Aquarel van G. Mol

locatie

plaats
Westzaan
plaatsaanduiding
In de Zuid, aan en ten noorden van de Noorder IJ en Zeedijk, ten oosten van de Overtoom.
gemeente
Zaanstad, Noord-Holland
streek
Zaanstreek
kadastrale aanduiding 1811-1832
Westzaan D (1) 474 Cornelis Dekker + Zoon, kooplieden
geo positie
X: 114322, Y: 494003
N: 52.43231, O: 4.78907

constructie

modeltype
Kantige molen, stellingmolen
krachtbron
wind
functie
romp
achtkante bovenkruier
inrichting
Aanvankelijk oliemolen, vanaf 1693 balkenzager. In 1750 werd de molen weer ingericht als oliemolen, met een dubbel oliewerk. Dit oliewerk werd in 1855 uitgebreid met twee enkele werken. In 1864 werd de molen leeggesloopt en voorzien van maalstenen.
plaats bediening
stellingmolen
bediening kruiwerk
buitenkruier
plaats kruiwerk
bovenkruier
afbeelding van onze ondersteuners

geschiedenis

toestand
verdwenen
bouwjaar
verdwenen
1869 onttakeld 1886 gesloopt
geschiedenis
Het bouwjaar van Het Kind van Weelde is niet gevonden. De molen werd gebouwd als oliemolen en duikt voor het eerst op in een assurantiecontract in het jaar 1670. In dat jaar werd de molen door eigenaar Dirck Sijmonsz. Blauw tegen brand verzekerd.

Dirck Blauw stierf in 1679, waarna zijn weduwe Trijntje Cornelis Bleeker de molen ging verhuren. Voor ƒ 200 per jaar ging haar schoonzoon Gerrit Arisz. Caescooper werken met de molen. Hij werkte tot het jaar 1689 met Het Kind van Weelde en zegde toen de huur op.

Op 12 november 1693 was de molen in bezit van Willem Dirksz. Visser. Op die dag liet Visser de molen tegen brand verzekeren, met de notitie dat de molen was verbouwd tot houtzaagmolen. Omstreeks 1707 werd Het Kind van Weelde gekocht door Jan Cornelisz. Kuijper, hij zette de houtzagerij met Het Kind van Weelde voort. Op 19 juni 1723 liet Jan Kuijper de molen opnieuw tegen brand verzekeren. Op die dag werd het volgende genoteerd in het contract, “Jan Cornelisz. Kuijper, voor de houtsagersmoolen de Bok of het kind van Weelde.”

Jan Kuijper werkte ruim veertig jaar met De Bok en pas in 1749 kwam de molen in andere handen. Op 19 juli van dat jaar werd het volgende geveild, “De Houtzagers Molen het Kind van Weelde c.a., waar onder 4 oly of traanbakken, zaatzolder, staande en gelegen tot de Westzaander overthoom digte bij den Hogendijk.” Met deze omschrijving van de molen werd aangeduid, dat hij gemakkelijk weer tot oliemolen kon worden verbouwd. Het Kind van Weelde werd gekocht door de Westzaner Willem Cornelisz. Ris, die de molen inderdaad weer als oliemolen liet inrichten. Op 16 mei 1750 liet Ris Het Kind van Weelde verzekeren bij de collectieve brandverzekering het Olieslagerscontract. De verzekerde waarde van de molen bedroeg ƒ 3000.

Het Kind van Weelde bleef tot 7 mei 1791 in bezit van de familie Ris. Op die dag verkocht Jacob Ris de molen voor ƒ 9000 aan Gerbrand Cornelisz. Dekker. Met de aankoop van deze molen werd de basis gelegd voor een later belangrijke olie- en fouragehandel in Westzaan. Gerbrand Dekker runde de molen aanvankelijk samen met zijn zoon Cornelis Dekker, niet lang daarna kwamen de zaken geheel voor rekening van Cornelis Dekker.
In 1797 traden de beide zonen van Cornelis Dekker, Jan en Cornelis, toe tot de firma van hun vader. Vanaf toen werd er gewerkt onder de firmanaam Cornelis Dekker & Zonen.

In het begin van de negentiende eeuw namen beide zoons de zaken over van hun vader. De zaken waren inmiddels uitgebreid met de Westzaanse oliemolen De Roggebloem. Cornelis Dekker stierf in 1846. Het Kind van Weelde werd toen toegewezen aan zijn twee zonen Gerbrand en Hajo Dekker. Zij breidden hierna de zaken uit met de Nauernase oliemolen De Pauw en de op het Vrouwenverdriet staande oliemolen Het Huis Assumburg. In 1850 kochten zij ook nog de oliemolen De Roggebloem van hun oom Jan Dekker. Hierna werd de firma G & H. Dekker opgericht.

Op 28 januari 1847 werd de Zuid van Westzaan geteisterd door een storm met een orkaankracht. Jan Jacobsz. Honig uit Zaandijk maakte over deze storm de volgende aantekening en noteerde de schade aan de molens.
“Een orkaan of windhoos teisterde op den 28sten januari van het jaar 1847 o.a. de volgende molens op het Zuideind van Westzaan: De Tweeling van Jan Kruyt; 1 roed; ’t Kind van Weelde van C. Dekker & Co: 2 roeden; De Huismusch van A. de Lange & Zonen: 1 zeil; De Groene Jager van A. Buys: 4 end hekkens, 1 draaihoofd en wijfelaar; Het Vliegend Hart van A. Buys: 3½ end hekken, 1 gang kammen; De Jonge Dekker van A. de Lange & Zonen: roed, as, luitens; De Kruidberg van C. Kruyt: 1½ end hekkens; De Oude Visser van A. de Lange & Zonen: 1 roed, 1 end hekkens, 2 gang kammen (met begin van brand); Het Witte Schaap van J. Dekker Gz.: 1½ end hekkens; De Kapol (watermolen): 1 roed; De Blauwe Kuiper van J. Kruyt: 1 end hekkens; De Witte Troffel van J. Huysinga: 1½ end hekkens, eenige kammen en de roed gespleten; De Kerseboom van Louis Robert te Utrecht: eenige hekkens; De Veldmuis of Kikkert: 4 zeilen geheel weg. Deze molen evenals de Kruitberg hebben een geruimen tijd linksom gemalen.” De firma Dekker had dus een behoorlijke schade opgelopen.

In 1855 onderging Het Kind van Weelde een belangrijke verbouwing. Het oliewerk van de molen werd uitgebreid met twee enkele slagwerken. Zodoende kon men naast lijnzaad ook gemakkelijk raap- en hennepzaad verwerken. Ook De Roggebloem onderging deze verbouwing.

De firma G & H. Dekker werd in 1864 geliquideerd. Op 16 april van dat jaar werden De Roggebloem en Het Kind van Weelde in hotel De Prins in Westzaan geveild. Het Kind van Weelde kwam toen voor een bedrag van ƒ 8431,50 in bezit van Gebrand Jansz. Dekker, een neef van de vorige eigenaren. De broer van Gerbrand Dekker, Evert Dekker kocht voor ƒ 6280 De Roggebloem. De beide broers waren sinds 1851 peller met de pelmolen De Jonge Dolfijn. Gerbrand en Evert Dekker lieten hun twee nieuwe molens later inrichten als doppenmolen. De beide molens werden voorzien van een aantal koppel maalstenen om rijstdoppen mee te vermalen. Dit product werd later toegevoegd aan veevoeder. Samen met zijn Westzaanse collega De Roggebloem, was Het Kind van Weelde de eerste Zaanse molen die werd ingericht voor het vermalen van doppen.

De doppenmalerij in Het Kind van Weelde en De Roggebloem duurde niet erg lang. Om onduidelijke redenen stonden de molens vanaf 1868 stil. Voor Het Kind van Weelde was deze stilstand definitief. Op 5 juli 1869 werd de molen uit het Olieslagerscontract geroyeerd. De verzekering was alleen geldig voor in werking zijnde molens. De Roggebloem kwam naderhand wel weer in bedrijf en bleef dus verzekerd in het OC. Na de royering uit het OC lieten de gebroeders Dekker Het Kind van Weelde onttakelen. Kap, as, roeden, staart en stelling werden verwijderd. Het overgebleven achtkant met zijn schuren deed voortaan als opslagplaats dienst. De oliebakken van de molen waren nog intact en werden weer gevuld met olie. In de Zaanlandsche Courant van 14 aug. 1875 werd de molen met inventaris voor afbraak te koop aangeboden. In 1880 huurde verfhandel Pieter Schoen de molen. Kort daarvoor was de laatste verfmolen van Pieter Schoen, De Gekroonde Schoen, verbrand, restanten nog bruikbare verfstoffen werden tijdelijk in Het Kind van Weelde opgeslagen.

Op 27 april 1886 lieten de gebroeders Dekker Het Kind van Weelde ten slotte veilen. Inwendig was de molen leeg gesloopt, maar bij de veiling werd de opmerking geplaatst dat de fundering van de kantstenen en de slagwerken nog intact waren. De molen kon dus gemakkelijk weer als oliemolen worden ingericht. Er werd niet geboden en de veiling werd opgehouden. Kort daarna werd de molen uit de hand verkocht en werden de restanten gesloopt.

Bronnen:
- “Duizend Zaanse Molens” P.Boorsma 1968 blz. 222
- “Zaanse Windmolens” P.Boorsma 1939 blz. 96-98
- “Zaanse molenbranden” R.Couwenhoven 2001 blz. 27-35
- “Gedenkboek van het olieslagerscontract” 1912
- “Het Olieslagerscontract” R.Couwenhoven 2002 blz. 73-76/ 106
- “de Zaende” 3e jaargang 1948 blz. 147
F. Rol, Zaandijk.

aanvullingen

trivia
Over de bijnaam van de molen schrijft P. Boorsma in zijn boek “Zaanse Windmolens” het volgende:
“De bijnaam is, ook in dit geval, te wijten aan het naambord van de molen. Op dat bord had de schilder een aardig tafereeltje afgebeeld, nl. een rijk geklede jongen, spelend met een geitebok. De “vox populi” is dat weeldekind blijkbaar niet gunstig gezind geweest. De bijfiguur viel zeker meer in de smaak dan de hoofdpersoon en daarbij zal wel het idee voorgezeten hebben, de moleneigenaar, die de weelde dusdanig “te pronk” stelde, een hak te zetten.”
Alle Zaanse molens waren vroeger verplicht om twee naamborden aan de molen te hebben hangen. Dit in verband met de belastingheffing. Op het ene bord stond de naam van de molen in letters geschreven, op het andere bord werd de molennaam in een schildering uitgedrukt. Zo konden ook analfabeten in die tijd de molen herkennen.
Aan de zuidkant van de molen hing een geschilderd naambord met daarop afgebeeld een rijk gekleed kind, spelend met een bok.

Verder vermeldt Boorsma nog de volgende wetenswaardigheid, die betrekking had tot Het Kind van Weelde.
“Volgens overlevering is de Bok de aanleidende oorzaak geweest van het ter markt verschijnen van de, eertijds welbekende ‘klopbot’.
Het moet dan gebeurd zijn, dat, als de vissers hun netten onder het ijs van het toegevroren IJ plaatsten, degenen wier viswant het dichtst bij De Bok uitgezet was, steeds de meeste bot vingen. Het geklinkklank der heien van de oliemolen, dat verweg hoorbaar was en zich, door het ijs geleid, over grote afstand over, en blijkbaar ook in het IJ voortplantte, moet dus voor de botjes een bijzondere bekoring gehad hebben.
Uiteraard slaagden de betrokken vissers er niet in hun ondervinding op dit gebied, geheim te houden. En, daar slechts weinigen hunner concurrenten in de omgeving woonden, konden de gelukkig botvanger ter plaatse van hun voorrecht blijven profiteren.
Maar de ander visserlieden lieten het er niet bij zitten. Enkele hunner namen proeven met kleine molentjes, voorzien van twee of meer stampers, welke onder het malen op een bodemstuk van hard hout vielen, en, op het ijs geplaatst, bij de botvangst dezelfde gunstige resultaten opleverden.
Zolang ‘het IJ het IJ was’ (oude mensen, het een of ander vertellende dat gebeurd was voor de drooglegging van het IJ en daarmede verband hield, noemden zelden een jaartal zonder daaraan toe te voegen: ‘toe ’t Aai ’t Aai nag was’) kwamen, telkens wanneer “ijs en weer dienende” waren, talrijke dezer apparaten in werking.
Deze wintermalers werden “klopmolen” of “botkloppers” genoemd; terwijl de bot, welke door hun verlokkend geluid in de, onder het ijs geplaatste netten verward was geraakt, algemeen bekend was als: “klopbot”. Later, toen de IJ-polder reeds vele jaren bewoond en bebouwd was, kon men sommige visboeren, ’s winters nog horen roepen: “Bot, aaibot!!!……klopbot weze!” (weze: is er nog nodig).”