Molen De Wever / Het Wevertje, Zaandam-Oost

Zaandam-Oost, Noord-Holland
v

korte karakteristiek

naam
De Wever / Het Wevertje
modeltype
Kantige molen, stellingmolen
functie
oliemolen
bouwjaar
verdwenen
toestand
verdwenen
Toon op Google Maps met andere molens in de buurt  
Toon op Google Maps met andere molens in de buurt
Ten Bruggencate-nr.
04912 x
oude dbnr.
V4673
Meest recente aanpassing

locatie

plaats
Zaandam-Oost
plaatsaanduiding
aan de Gouw wz., achter het Kramerspad of het Hovenierspad
gemeente
Zaanstad, Noord-Holland
streek
Zaanstreek
geo positie
X: 117226, Y: 495614
N: 52.44700, O: 4.83159

constructie

modeltype
Kantige molen, stellingmolen
krachtbron
wind
functie
inrichting
Enkelwerks oliemolen
plaats bediening
stellingmolen
bediening kruiwerk
buitenkruier
plaats kruiwerk
bovenkruier
afbeelding van onze ondersteuners

geschiedenis

toestand
verdwenen
bouwjaar
verdwenen
gesloopt
geschiedenis
Het bouwjaar van de oliemolen de Wever is nog onbekend. De vroegste vermeldingen dateren van 7 januari 1710 en 9 januari 1712. De Wever werd toen door eigenaar Adam Jansz. Duijn tegen brand verzekerd in een assurantiecontract. Naast de Wever was Adam Duijn eigenaar en oprichter van de verfmolen “de Duinjager”, die hij ook in 1712 tegen het vuur verzekerde.

Bij de oprichting van het olieslagerscontract voor ladingen op 14 juni 1727 werd de lading van de molen onder de naam “het Wevertje” door Aryaen Duyn, hierbij verzekerd. De premie die moest worden betaald toont aan dat de Wever een enkelwerks oliemolen was. Het is onduidelijk of Adam en Aryaen dezelfde personen waren. In ieder geval stond de Wever in 1731 op naam van de Weduwe Adriaan Duyn. Naast de Wever was bezat zij ook de pelmolen “de Stijfselbak”. Bij de oprichting van het olieslagerscontract voor opstallen op 1 juli 1733 werd de Wever op naam van Jan Adriaansz. Duijn, die in naam van zijn moeder handelde, hierbij verzekerd.

In 1742 waren moeder en zoon nog steeds gezamenlijk gaandehouder van de molen, moeder had nog steeds “de Stijfselbak” onder haar hoede en Jan Duijn had zijn bezit uitgebreid met de pelmolen “de Jonge Abraham”.

Veel meer gegevens zijn er over deze molen nog niet bekend. De Wever werd op 31 mei 1748 uit het olieslagerscontract geschreven, en gesloopt in 1769.

Bronnen:
- “de Zaende” 2e jaargang 1947 blz. 134
- “de Zaende” 3e jaargang 1948 blz. 227-228
- “Duizend Zaanse Molens” P. Boorsma 1968 blz. 139
- “Gedenkboek van het olieslagerscontract” 1912
- "1100 Zaanse Molens", Ron Couwenhoven 2015, blz. 153.
-----

Oliemolen De Wever dook voor het eerst op in een zogenaamde decreetbrief die op 3 maart 1671 door schout Jeronimus van Zoutelande van de Banne Oostzaan werd opgesteld. Jan Heijndericksz Stock, die op de Zuiddijk in Oostzaandam woonde, eiste namens Trijntje Jans Bouman, een "bejaarde dochter" die ook uit Oostzaandam kwam, betaling van een stuk land dat op een veiling in herberg Het Moriaanshoofd was verkocht. Trijntje was een ongehuwde vrouw die ouder dan 25 jaar was. Die werden altijd als 'bejaarde dochter' aangeduid. Dit land lag achter het Vermaanhuis. Dat was de zogenaamde Komejanse Vermaning die aan het Grote Glop in Oostzaandam stond. De Komejannen waren een afsplitsing in de doopsgezinde gemeenschap. Dit Grote Glop was een onbebouwd stuk van de Schinkeldijk, de huidige Oostzijde in Zaandam. Waar de molen precies stond is nooit gevonden. Pieter Boorsma gaf in Duizend Zaanse Molens het Kramerpad als toegangspad, maar molenmaker Gerrit Husslage hield het op het iets meer noordelijk lopende Hovenierspad. Dat was ook dichterbij het Grote Glop.

Bij de verkoop van het land met het molenerf golden in 1671 bijzondere condities. Zo werd bepaald dat "de koper soude moeten gedogen dat de Molen de Wever op 't voorsz geveijlde soo lang soude moeten staan als het de eijgenaer van dien beliefde, mitsgaders dat deselven een vrij pad over 't voorn. geveijlde hadden tot aan de Schinkeldijk".
Dat was de oude naam van de huidige Oostzijde. De eigenaar van De Wever kon dus zelf bepalen hoe lang zijn molen op het erf bleef staan. De molenbaas moest wel 22 gulden per jaar voor dat recht - en het vrije overpad voor het molenvolk - betalen. Het erf was gekocht door Jan Claesz Broocker uit Westzaandam. Hij had er f. 2070,- voor geboden, maar nog steeds niet betaald. Daarom werd hij door de schout gesommeerd dat alsnog te doen.
Trijntje Bouman had het erf vermoedelijk geërfd van haar vader, maar zij was geen eigenaresse van de molen. De Wever stond dus op een gehuurd erf dat westelijk van de Gouw lag.

Het bouwjaar van De Wever werd nooit gevonden. Door de vondst van de decreetbrief werd in elk geval duidelijk dat deze oliemolen al 39 jaar eerder bestond dan tot nu toe bekend was.
In de verzekeringsregisters dook de molen voor het eerst op in 1710 toen Adam Duijn de molen op 7 januari verzekerde. De Wever bleef altijd in zijn familie. Dat het om een kleine oliemolen ging bleek op 30 december 1721 toen Adriaan Duijn de molen verzekerde voor een bedrag van f. 900,-. Dat was, zeker voor een oliemolen, een gering bedrag. Bij de oprichting van het Olieslagerscontract voor ladingen in 1727 was Duijn ook present met De Wever. Toen bleek dat het een hennepkoeksmolen was. Er stond een enkelslagwerk in. De lading werd voor f. 30,- ingeschreven. Dat was het bedrag waarvoor de ladingen van dit type molens werden ondergebracht. De dubbele oliemolens stonden op f. 50,- in het contract.
Vier jaar later stond de molen op naam van de Weduwe Adriaan Duijn & Comp. in het verpondingsregister van Oostzaandam. In 1731 werd dit register voor onroerend goedbelasting in alle dorpen en steden aangepast. De huurwaarde van De Wever werd op f. 66,- gesteld. Er moest f. 26,60 belasting worden betaald. Dat was een aanzienlijke verhoging want daarvoor was het f. 8,85. Negen jaar later werd de verponding weer aangepast. De huurwaarde werd in 1740 op f. 400,- gesteld, maar de belasting werd verlaagd naar f. 18,-. Uit deze belastingregister bleek ook dat de Weduwe Adriaan Duijn & Comp. niet alleen olieslager was, maar ook peller. Pelmolen De Stijfselbak, die net ten noorden van het Kokspad in het Oostzijderveld stond, was ook eigendom van het bedrijf. Deze molen was al op Nieuwjaarsdag 1715 eigendom van Adriaan Jansz Duijn en zou de hele achttiende eeuw in bezit van de familie blijven.

Windpacht

Voor De Wever moest een windpacht van drie gulden worden betaald. Het windpachtregister van de Banne Oostzaan is vanaf 1728 beschikbaar. Opmerkelijk is dat Klaas Pietersz Ale c.s. tot 1730 deze belasting betaalde. Dat duidt er op dat de molen in deze periode was verhuurd. Vanaf 3 mei 1740 staat de pacht op naam van de weduwe Adriaan Duijn en vanaf 1748 op die van Jan Adriaansz Duijn.

Het Olieslagerscontract

De wijzigingen in het Olieslagerscontract werden altijd tijdens de jaarlijkse comparitie, zoals de jaarvergadering werd genoemd, geregistreerd. De deelnemers waren verplicht er te komen op straffe van een boete. De notaris, die als secretaris van het contract optrad, had zo de gelegenheid om alle wijzigingen, die door hem in actes werden vastgelegd, op één dag te laten tekenen. De vergaderingen vonden altijd in mei plaats.
In 1740 werd de verzekering in het Olieslagerscontract verlengd. Toen bleek dat de broers, Jan, Adriaan en Pieter Duijn gezamenlijk eigenaar waren van De Wever.
Op 26 mei 1766 werd het Olieslagerscontract aangepast. De verzekering van de ladingen van molens met een enkelslagwerk werd opgetrokken tot f.50,- of f. 60,-. Ook toen bleek dat De Wever een kleine molen was met weinig opslagruimte, want er werd gekozen voor een verzekering van f. 50,-. Dus het laagste bedrag. De molen was toen in bezit van de firma De Weduwe Jan Duijn & Zn.
Dat zou nog drie jaar zo blijven, maar op 1 november 1769 werd de molen uit het Olieslagerscontract geroyeerd. Kort daarop werd De Wever gesloopt. Heet betekende overigen niet het einde van de firma Weduwe Jan Duijn & Zn, want men ging verder met de olieslagerij met De Poelsnip en later ook De Prolpot op het schiereiland de Hemmes bij het Kalf in Oostzaandam. De Poelsnip werd tot 1771 gehuurd van Maritje Pieters Peijt. Daarna huurde Jan Duijn & Zn nog De Prolpot - tot 1774 - van Jacob Bleeker & comp.

Tekst: Ron Couwenhoven, 28 mei 2019 (bronnen bekend bij de redactie).

aanvullingen

trivia
De locatie is gebaseerd op de in 1949 door G. Husslage bewerkte kadasterkaart. De molen stond dus niet achter het Kramerspad (Kramerstraat), maar achter het Hovenierspad.