Molen De Windhond, Zaandam-Oost

Zaandam-Oost, Noord-Holland
v

korte karakteristiek

naam
De Windhond
modeltype
Kantige molen, stellingmolen
functie
oliemolen
bouwjaar
verdwenen
toestand
verdwenen
Toon op Google Maps met andere molens in de buurt  
Toon op Google Maps met andere molens in de buurt
Ten Bruggencate-nr.
04912 w
oude dbnr.
V4674
Meest recente aanpassing

locatie

plaats
Zaandam-Oost
plaatsaanduiding
Zuidervaldeursloot nz., bewesten en op enige afstand van de Weer
gemeente
Zaanstad, Noord-Holland
streek
Zaanstreek
kadastrale aanduiding 1811-1832
Zaandam C (1) 72 Pieter de Vries, koopman
geo positie
X: 117691, Y: 495499
N: 52.44600, O: 4.83844

constructie

modeltype
Kantige molen, stellingmolen
krachtbron
wind
functie
inrichting
Dubbel oliewerk
plaats bediening
stellingmolen
bediening kruiwerk
buitenkruier
plaats kruiwerk
bovenkruier
afbeelding van onze ondersteuners

geschiedenis

toestand
verdwenen
bouwjaar
verdwenen
gesloopt
geschiedenis
De oliemolen de Windhond werd gebouwd in 1663. De windbrief van de molen werd op 6 oktober van dat jaar uitgereikt aan Claas Jansz. uit Oostzaandam. De molen stond als volgt beschreven:”Olymolentje de Windhond, staande met zijn erf te Oostzaandam in de Noord neffens de Valdeursloot; belend ten zuiden Frederik Simonsz. En ten noorden Weinningh Willemsz. Erfpacht 3 caroligulden.” Het bedrag dat de eigenaar van de Windhond aan windgeld moest betalen, laat zien dat het hier geen grote molen betrof.
Op 16 september 1678 werd de Windhond tegen brand verzekerd door Gerrit Pietersz. vant Hoff, meer is er over de vroege periode van de Windhond nog niet bekend.
Vanaf 1723 stond de molen op naam van de gebroeders Ruth en Dirk van der Heyde. Op naam van Ruth van der Heyde werd de lading van de molen op 14 juni 1727 verzekerd in het olieslagerscontract voor ladingen dat op die dag te Zaandam was opgericht. Het bedrag dat hij moest betalen aan een collega olieslager die was getroffen door brand, laat zien dat de Windhond een dubbel oliewerk bezat. Eigenaars van dubbele oliemolens betaalden Fl.50,- bij brand, die van enkelwerks oliemolens betaalden Fl.30,-. De opstal van de Windhond werd op 1 juli 1733 bij het OC verzekerd. Naast de Windhond waren de beide broers ook actief in de pellerij, dit gebeurde met de pelmolen “de Hovenier in ’t Klooster” die ook in het Oostzijderveld stond. Ruth en Dirk van der Heyde blijven met de Windhond tot 1741 werken. Daarna komt de molen op naam van Reijer Ven te staan, hij zou tot 1764 eigenaar van de Windhond blijven. Van het begin van de negentiende eeuw tot het jaar 1869 was de Windhond in bedrijf voor de familie de Vries, daarna komt hij in andere handen.
In 1878 wordt de Windhond, voor een bedrag van Fl.5350,-, gekocht door Gerard Hendrik Brat uit Koog aan de Zaan, met de aankoop van deze molen trad Brat in de voetsporen van zijn vader als olieslager. Een jaar later kocht Brat de op de Hemmes staande oliemolen “de Roggebloem”. Ruim tien jaar zal Brat met de Windhond blijven werken. Op 3 januari 1889 worden molen en lading uit het olieslagerscontract geschreven. Brat verkocht de molen toen voor sloop en kocht de voor hem waarschijnlijk iets gunstiger gelegen oliemolen “de Melkpot”, die aan de Mallegatsloot in Westzaandam stond.

Bronnen:
“de Zaende” 2e jaargang 1947 blz. 134
“de Zaende” 5e jaargang 1950 blz. 77
“Duizend Zaanse Molens” P.Boorsma 1968 blz.139
“Het Olieslagerscontract” R.Couwenhoven 2002 blz. 51/ 108
“Gedenkboek van het olieslagerscontract” 1912
“de Windbrief” 11e jaargang 1982 nr.38 artikel T.Neuhaus over de familie Brat (uitg. Ver. De Zaanse Molen)
www.duizendzaansemolens.nl R.Couwenhoven
“Windmolens” G.Husslage 1965 blz. 10-11
F. Rol

aanvullingen

trivia
De Windhond was een zogenaamde “proefoliemolen”. In de Zaanstreek waren er zeven van deze oliemolens. Het waren “de Zon” en “de Windhond” in Oostzaandam, “het Jonge Big” in Zaandijk, “het Varken” en “de Munnik” te Koog aan de Zaan, “de Reinout” in Westzaandam en “het Huis Assumburg” in Assendelft.
Gerrit Husslage schrijft er in zijn boek “Windmolens” het volgende over:
”Wanneer nu een schip met zaad in de handel kwam werden door de kopers van het zaad een drietal molens aangewezen en eveneens door de verkopers een ander drietal. Elk dezer molens moest een monster van een last zaad verwerken. Maar daarvoor dienden ze een half last koolzaad te verwerken om alle eventuele resten der olie van het vorige gemaal weg te spoelen. Deze molens waren dus verplicht om steeds koolzaad in voorraad te hebben. Voor de olieslagers, die altijd stukwerkers waren, gaf dit groot ongerief, daar alles nauwkeurig afgewogen en gemalen moest worden. Dit was dan ook de reden dat de olieslagers voor dit doel dubbel maalloon genoten.
Toen later de pletterijen in zwang kwamen was het deze molens verboden een pletterij aan te schaffen; daarentegen werden ze ertoe verplicht dat beide kantstenen tezamen zestien voet (4,52 m) groot waren. Daar deze stenen aanmerkelijk sleten was deze verplichting tot regelmatige vernieuwing een kostbare geschiedenis. Een nieuwe leggersteen kostte in 1875 Fl.400,- aan levering en klaarmaken; in ogenschouw genomen dat een lopersteen ongeveer 5000 kg en een leggersteen 6 à 7000 kg woog, is dit voor die tijd zo hoge bedrag toch wel in te denken.
Om zeker te zijn dat het zaad voor de te nemen proeven niet met ander zaad vermengd was, was aan iedere proefmolen een af te sluiten zaad- en koekenkast aanwezig, terwijl ook bij de stenen een speciale kuip, de proefkuip, aanwezig was om er het zaad in uit te storten. De uitgeperste olie werd verzameld in een houten kuipje, sester genaamd, in het midden waarvan zich een gladde ijzeren lat bevond. Door schuine inkepingen in deze rechtopstaande lat kon men ruwweg aflezen hoeveel olie zich in het sester bevond.
De nauwkeurige meting geschiedde met de zogenaamde proefstok, een glad geschuurde ijzeren maatlat, waarop nauwkeurig de inhoud van het sester stond aangegeven.
De meesterknechts van deze oliemolens werden blokmaalders genoemd (naar het naslagblok waaraan ze altijd werkten). Het waren uit de aard der zaak bekwame vaklieden. Om begrijpelijke redenen trachtten zij voortdurend de uitkomsten van het proefmalen van elkaar aan de weet te komen. Toen een oude blokmaalder van “het Varken” vernam dat zijn collega meer olie in het sester kreeg, terwijl er op dat moment juist controle op de molen was, wist hij het sester een moment in een donkere hoek van de molen te krijgen en deed hij er een plasje in; of deze handeling resultaat had is mij niet bekend…
De handelaren in zaad waren op contact tussen de blokmaalders niet erg gesteld; misschien is dit wel de oorzaak dat twee van deze proefmolens heel moeilijk te bereiken waren, nl. “Het Huis Assumburg” aan de Nauernase Vaart en “de Windhond”, die bijna op de grens van Oostzaan stond.
Voor het proefmalen was nauwkeurigheid vereist en daarom bleek het noodzakelijk om de inrichting van deze molens te controleren. Hiervoor werd doorgaans een zeer ervaren oude molenmaker aangewezen die één maal per jaar controleerde of de stenen wel de vereiste grootte hadden, of er wel zonder pletterij gewerkt werd en of de laden en slagpersen in staat waren de vereiste hoge druk te ontwikkelen. Het was een eervolle betrekking; de laatste molenmaker die haar vervulde was Adriaan Ulle, aan Het Kalf woonachtig; de laatste proefmolen was “het Jonge Big” aan de sluissloot te Zaandijk.”
Bron: onbekend.
-----

De locatie is gebaseerd op de kaart van Oostwoud en Van Heteren uit 1794.