Molen Het Varken, Koog aan de Zaan

Koog aan de Zaan, Noord-Holland
v

korte karakteristiek

naam
Het Varken
modeltype
Kantige molen, stellingmolen
functie
volmolen, oliemolen
bouwjaar
verdwenen
toestand
verdwenen
Toon op Google Maps met andere molens in de buurt  
Toon op Google Maps met andere molens in de buurt
Ten Bruggencate-nr.
04908 g
oude dbnr.
V3696
Meest recente aanpassing
media-bestand
Molen 04908 g Het Varken (Koog aan de Zaan)
Foto: verzameling F. Rol, de molen gezien over de Varkenssloot +/- 1880

locatie

plaats
Koog aan de Zaan
plaatsaanduiding
Ten oosten van de spoorlijn, halverwege het spoor en de Zaan, waar nu de Eendrachtstraat loopt.
gemeente
Zaanstad, Noord-Holland
streek
Zaanstreek
kadastrale aanduiding 1811-1832
Koog a/d Zaan B (1) 571 Cornelis Honig, fabrikeur
geo positie
X: 115644, Y: 496648
N: 52.45618, O: 4.80820

constructie

modeltype
Kantige molen, stellingmolen
krachtbron
wind
functie
romp
achtkante bovenkruier
inrichting
een dubbel en een enkel oliewerk
plaats bediening
stellingmolen
bediening kruiwerk
buitenkruier
plaats kruiwerk
bovenkruier
afbeelding van onze ondersteuners

geschiedenis

toestand
verdwenen
bouwjaar
verdwenen
1887 verongelukt 1889 gesloopt 1947 restanten verbrand
geschiedenis
In welk jaar Het Varken op de Koog werd gebouwd blijft tot op heden onbekend. Wel heeft Ron Couwenhoven stukken gevonden waaruit blijkt dat de molen veel ouder is dan het jaar 1684, waarin Boorsma hem voor het eerst aantrof.
Het Varken wordt voor het eerst genoemd bij een verkoping van parten op 28 februari 1664. Op dag verkocht Gerrit Garmetsz., ¾ part in de molen tezamen met het molenerf, het zgn. Varkensven, aan de Zaandammer koopman Pieter Arisz. Fijn. In 1668 zou Pieter Fijn zich nog 1/8 part in de molen verschaffen.
Het Varken was gebouwd als volmolen en als zodanig werd de molen omschreven in een stuk uit 1684. Tien jaar later was Het Varken verbouwd tot oliemolen en werd zijn lading, door Fijn, tegen brand verzekerd in een assurantiecontract. In die periode ging de molen over van vader op zoon, want op 3 juni 1702 liet Arent Pietersz. Fijn de lading van de molen in een ander assurantiecontract verzekeren.
Omstreeks 1720 breidde Arent Fijn zijn molenbezit uit met de twee Westzaandammer oliemolens De Jasper en De Vogelstruis. De zaken gingen hem schijnbaar voor de wind.
Op 14 juni 1727 werd in Zaandam bij notaris Van der Stengh de collectieve brandverzekering Het Olieslagerscontract opgericht. In dit nieuwe contract werd aanvankelijk alleen de lading van de oliemolens verzekerd. Deze verzekering was zeer succesvol, vanaf het begin werd van ruim 100 molens de lading verzekerd. Eigenaars van een enkelwerks oliemolen betaalden bij brand, Fl.30,- uit aan een gedupeerde collega, die van een dubbele oliemolen betaalden Fl.50,-. Het Varken behoorde tot de laatste categorie. De lading van Het Varken werd samen met die van De Jasper en De Vogelstruis op die dag door Fijn opgenomen in het OC.
In 1737 deed Arent Fijn de molen over aan zijn zoon Pieter Arentsz. Fijn. Zowel De Jasper als De Vogelstruis waren toen reeds verkocht. In 1741 liet Pieter Asz. Fijn de opstal van de molen opnemen in het OC. De molen zelf was hiervoor verzekerd bij een ander contract, mogelijk met iets gunstiger condities of met een andere clausule waardoor Fijn niet vanaf de oprichting van het OC voor opstallen meedeed.
Pieter Fijn werkte tot zijn dood in 1760 met Het Varken. Op 18 juni van dat jaar werd zijn erfenis verdeeld en kreeg zijn schoonzoon Dirk Buijs het volgende toebedeeld, “de olymolen genaamd het Varken c.a. staande tot Coog.”
Dirk Buijs bleef maar kort eigenaar van de molen, want in 1763 kwam de molen in bezit van Jan Nen en Teeuwis Cardinaal. Zij werkten niet zelf met de molen, maar verhuurden hem.
Omstreeks 1785 kwam Het Varken te werken voor de Koger olieslager Claas Honig. Honig verwierf de molen pas in 1796, hij kocht hem van de familie Nen.
Claas Gerritsz. Honig werd geboren in 1745. In 1764 werd hij opgenomen in de firma van zijn vader Gerrit Caescoper Honigzoon. Er werd vanaf toen gewerkt onder de firmanaam Gerrit Kaescoper Honigzoon & Zoon. Het molenbezit bestond in die dagen uit o.a. de Koger oliemolen Het Pink en de Oostzaandammer oliemolens Het Windei, De Haan, De Kaver, De Gooier, De Os en De Sint Willebrordus. Dit was voor die tijd een behoorlijk bezit.
Na het overlijden van Gerrit Caescoper zette zoon Claas Honig de zaken voort. Al snel werd het molenbezit uitgebreid.
In 1791 traden twee zonen van Honig, Gerrit Claasz. en Cornelis Claasz. toe tot de onderneming van hun vader. De firmanaam werd toen veranderd in firma Claas Honig & Zonen. Zoon Gerrit Claasz. Honig stierf in 1809, vier jaar later, in 1813 verruilde Claas Honig het tijdelijke met het eeuwige. Op het moment van zijn dood werd er al met ruim 20 Zaanse oliemolens gewerkt, waaronder dus Het Varken.
Zoon Cornelis Claasz. Honig zette de grote onderneming van zijn vader alleen voort. Naast de vele oliemolens, bezat Cornelis Honig evenzoveel pakhuizen en had hij voor het onderhoud van de molens een eigen molenmakerij opgezet. Verder hield Honig zich nog bezig met de walvisvaart, een bedrijfstak die na de Franse overheersing een stille dood stierf.
Ook Cornelis Honig voegde nog een aantal molens toe aan het toch al grote bezit. Zo kocht hij in de loop der jaren de Koger oliemolen De Kieft, de twee Wormer oliemolens De Visscher en De Jonge Wolf, De Kikker in Wormerveer en De Kopermolen in Oostzaandam.
Later, omstreeks 1830 gaf Cornelis Honig enkele molens in beheer aan zijn kleinzoon Jacobus Kluyver. Dit waren De Quak, De Kopermolen, De Visscher en De Jonge Wolf.
Cornelis Honig stierf in het jaar 1845. Het grote molenbezit werd toen verdeeld onder twee van zijn zoons, te weten Cornelis Cornelisz. Honig en Klaas Cornelisz. Honig.
Het Varken werd geërfd door Cornelis Honig. Naast deze molen verkreeg hij o.a. ook Het Windei, De Kieft, De Sint Willebrordus, De Paap, Het Vette Schaap, De Kat, De Haan en Het Pink uit diens vaders erfenis. Zelf was Cornelis Honig al olieslager met De Witte Zwaan in Westzaandam en De Koperslager op Zaandijk.
Cornelis Cornelisz. Honig overleed in 1870. Zijn zoon Adriaan Honig kreeg uit diens erfenis toen de Koger oliemolens Het Varken, De Kieft en Het Pink. De resterende molens werden onder zijn broers verdeeld.
In 1881 kocht Adriaan Honig de oliemolen De Witte Zwaan in Zaandam-West. Honig kocht deze molen met het doel om hem tot een stoomolieslagerij te verbouwen. Dit lukte in eerste instantie niet. Zeven jaar later werden de plannen weer uit de ijskast gehaald en in november 1888 werden de eerste koeken op stoomkracht in Het Hart geslagen, zoals de fabriek toen ging heten.
In 1887 had Adriaan Honig nog een windmolen gekocht, nl. De Wind aan de Kalverringdijk in Zaandam-Oost.
Nadat Het Hart in gebruik was genomen kregen de oliemolens van Honig een andere functie, voortaan werden zij gebruikt voor het persen van cacaoboter uit cacaoafval.
Voor Het Varken gold dit alles niet. Op 23 december 1887 brak de houten bovenas van de molen waardoor het gehele wiekenkruis naar beneden stortte. De vallende roeden belandden op de schuren van de molen en richtte hier aanzienlijke schade aan. Adriaan Honig liet de molen niet meer herstellen.
Op 1 mei 1888 liet Honig de brandverzekering van de molen annuleren en verkocht hij het achtkant en de kap van de molen aan de Oostzaner molensloper De Boer. Zij lieten Het Varken in 1889 door sloop verdwijnen.
De molenschuren en de onderbouw van Het Varken werden na het ongeluk hersteld en ontkwamen aan de sloper. Aanvankelijk deden zij dienst als opslag voor goederen.
In 1895 richtte Honig in de overgebleven molenschuren een sorteerderij in voor cacaoafval. Hier werd de resterende cacao van de doppen gescheiden. Het restproduct werd in de molens verwerkt.
Het sorteren van de cacao in de restanten van Het Varken duurde niet lang. Al in 1898 verhuisde de machinerie naar een nieuw en groter onderkomen en vervielen de pakhuizen weer terug in hun oude functie. Dit zal tot ongeveer 1930 hebben geduurd.
Nadien werden de schuren van Het Varken gebruikt voor het houden van bijeenkomsten, vergaderingen en feesten.
Dit duurde tot 1947. In de nacht van 29 op 30 november van dat jaar brandden de schuren totaal af. Oorzaak was vermoedelijk een schoorsteenbrand.
Niet lang na de brand van de schuren besloot de toenmalige gemeente Koog aan de Zaan om de Varkenssloot te dempen en hierover de Eendrachtstraat aan te leggen.
(De Eendracht was een kleine zaagmolen, die in 1848 was gebouwd ten westen van Het Varken)

Pieter Boorsma schrijft hierover in zijn boek “Zaanse Windmolens” uit 1939 het volgende over op.
“De molennaam van De Eendracht leeft nog voort in den naam eener straat, gelegen aan het Zuideinde der gemeente. Deze straat is, gedeeltelijk aangelegd op de ten deele gedempte Varkenssloot en het voormalige Varkenspad, welke genoemd waren naar den oliemolen Het Varken. Bij deze naamgeving heeft het behouden van een molennaam blijkbaar voorgezeten, maar omdat de bewoners zeker niet ingenomen geweest zouden zijn met den naam “Varkensstraat ~ men had hen dan allicht ingedeeld bij de krulstaartenfamilie ~is de naam van het houtzaagmolentje gekozen, in weerwil van het feit dat Het Varken de “oudste papieren” had.”

Het Varken behoorde tot het selecte gezelschap van de zgn. proefoliemolens. In de Zaanstreek waren er zeven van dit soort oliemolens. Het waren De Zon en De Windhond in Oostzaandam, Het Jonge Big in Zaandijk, Het Varken en De Munnik te Koog aan de Zaan, De Reinout in Westzaandam en Het Huis Assumburg in Assendelft.
Gerrit Husslage schrijft er in zijn boek “Windmolens” het volgende over:
“Wanneer nu een schip met zaad in de handel kwam werden door de kopers van het zaad een drietal molens aangewezen en eveneens door de verkopers een ander drietal. Elk dezer molens moest een monster van een last zaad verwerken. Maar daarvoor dienden ze een half last koolzaad te verwerken om alle eventuele resten der olie van het vorige gemaal weg te spoelen. Deze molens waren dus verplicht om steeds koolzaad in voorraad te hebben. Voor de olieslagers, die altijd stukwerkers waren, gaf dit groot ongerief, daar alles nauwkeurig afgewogen en gemalen moest worden. Dit was dan ook de reden dat de olieslagers voor dit doel dubbel maalloon genoten.
Toen later de pletterijen in zwang kwamen was het deze molens verboden een pletterij aan te schaffen; daarentegen werden ze ertoe verplicht dat beide kantstenen tezamen zestien voet (4,52 m) groot waren. Daar deze stenen aanmerkelijk sleten was deze verplichting tot regelmatige vernieuwing een kostbare geschiedenis. Een nieuwe leggersteen kostte in 1875 Fl.400,- aan levering en klaarmaken; in ogenschouw genomen dat een lopersteen ongeveer 5000 kg en een leggersteen 6 à 7000 kg woog, is dit voor die tijd zo hoge bedrag toch wel in te denken.
Om zeker te zijn dat het zaad voor de te nemen proeven niet met ander zaad vermengd was, was aan iedere proefmolen een af te sluiten zaad- en koekenkast aanwezig, terwijl ook bij de stenen een speciale kuip, de proefkuip, aanwezig was om er het zaad in uit te storten. De uitgeperste olie werd verzameld in een houten kuipje, sester genaamd, in het midden waarvan zich een gladde ijzeren lat bevond. Door schuine inkepingen in deze rechtopstaande lat kon men ruwweg aflezen hoeveel olie zich in het sester bevond.
De nauwkeurige meting geschiedde met de zogenaamde proefstok, een glad geschuurde ijzeren maatlat, waarop nauwkeurig de inhoud van het sester stond aangegeven.
De meesterknechts van deze oliemolens werden blokmaalders genoemd (naar het naslagblok waaraan ze altijd werkten). Het waren uit de aard der zaak bekwame vaklieden. Om begrijpelijke redenen trachtten zij voortdurend de uitkomsten van het proefmalen van elkaar aan de weet te komen. Toen een oude blokmaalder van “het Varken” vernam dat zijn collega meer olie in het sester kreeg, terwijl er op dat moment juist controle op de molen was, wist hij het sester een moment in een donkere hoek van de molen te krijgen en deed hij er een plasje in; of deze handeling resultaat had is mij niet bekend…
De handelaren in zaad waren op contact tussen de blokmaalders niet erg gesteld; misschien is dit wel de oorzaak dat twee van deze proefmolens heel moeilijk te bereiken waren, nl. “Het Huis Assumburg” aan de Nauernase Vaart en “de Windhond”, die bijna op de grens van Oostzaan stond.
Voor het proefmalen was nauwkeurigheid vereist en daarom bleek het noodzakelijk om de inrichting van deze molens te controleren. Hiervoor werd doorgaans een zeer ervaren oude molenmaker aangewezen die één maal per jaar controleerde of de stenen wel de vereiste grootte hadden, of er wel zonder pletterij gewerkt werd en of de laden en slagpersen in staat waren de vereiste hoge druk te ontwikkelen. Het was een eervolle betrekking; de laatste molenmaker die haar vervulde was Adriaan Ulle, aan Het Kalf woonachtig; de laatste proefmolen was “het Jonge Big” aan de sluissloot te Zaandijk.”


Bronnen:
“250 Zaanse molens” R.Couwenhoven 2001 blz. 74
“Het Olieslagerscontract” R.Couwenhoven 2002 blz. 50/ 105
“Zaanse Windmolens” P.Boorsma 1939 blz. 44-45/ 210
“Duizend Zaanse Molens” P.Boorsma 1968 blz. 157
“Gedenkboek van het olieslagerscontract” 1912
“De molens van de familie Honig” P.Boorsma 1939 blz. 171-172
“Encyclopedie van de Zaansteek” 1991 blz. 330-331
“Molens in de Zaanstreek in oude ansichten deel 2” T.Neuhaus 1987 blz. 77
“Poeier Malen” A.J. Honig en D. de Vries 1988 blz. 3-25
“Windmolens” G.Husslage 1965 blz. 10-11
F. Rol, Zaandijk.

aanvullingen

trivia
In tegenstelling tot de meeste Zaanse oliemolens die waren uitgerust met een zgn. dubbel oliewerk, bezat Het Varken naast dit dubbele oliewerk ook nog een enkel oliewerk voor de verwerking van hennepzaad.