Molen van Braets / De Poortklok / De Karper, Dordrecht

Dordrecht, Zuid-Holland
v

korte karakteristiek

naam
Molen van Braets / De Poortklok / De Karper
modeltype
Kantige molen, stellingmolen
functie
oliemolen
bouwjaar
verdwenen
toestand
verdwenen
Toon op Google Maps met andere molens in de buurt  
Toon op Google Maps met andere molens in de buurt
Ten Bruggencate-nr.
03940 n
oude dbnr.
V2325
Meest recente aanpassing

locatie

plaats
Dordrecht
plaatsaanduiding
Twintighuizen bij het Wilgenbos
gemeente
Dordrecht, Zuid-Holland
streek
Eiland van Dordrecht
kadastrale aanduiding 1811-1832
Dordrecht D (1) 46 bis Willem Kouwens, commissionair
geo positie
X: 104475, Y: 424935
N: 51.81075, O: 4.65454

constructie

modeltype
Kantige molen, stellingmolen
krachtbron
wind
functie
romp
achtkante bovenkruier
plaats bediening
stellingmolen
bediening kruiwerk
buitenkruier
plaats kruiwerk
bovenkruier
afbeelding van onze ondersteuners

geschiedenis

toestand
verdwenen
bouwjaar
verdwenen
gesloopt
geschiedenis
Onderstaande tekst is afkomstig van de CD bij het boek 'Draaiende wieken, stappende paarden. Molens op het Eiland van Dordrecht', auteurs C.J.P. (Kees) Grol en J. (Jannie) Zondervan-Van Heck, Jaarboek 2008 van de Historische Vereniging Oud-Dordrecht.

Eigenaren:
<1674-1677 Adriaen Braets
1677-1689 Maria Jacobsdr. van de Graef wed. Adriaen Braets
<1708-1731 François Braets
1734-1739 Cornelis van Nispen
<1770 Cornelia van Nispen wed. Hendrik Kuijpers, Cornelia en Margaretha van Nispen Willemsdochters
1770-1804 Elias Mauritz ½, Gerrit Gregoor ½
1804-1805 Gerard Mauritz ½, Adriana Cornelia Gregoor getrouwd Willem Kouwens ½
1805-1837 Adriana Cornelia Gregoor getrouwd Willem Kouwens ½
1837-1845 Philippine Emilie Carp eerst wed. Pieter Balen, later wed. Philip Willem Roovers
1845-1865 Pieter Willem Balen ½ , Cornelis Johan Jacob de Joncheere ½ als Firma Van Balen & Roovers
1865 Gemeente Dordrecht

De eerste vermelding die van deze molen als Molen van Braets werd gevonden, dateerde van 1674 toen Pieter Pietersz. molenaar op de ‘oliemolen van Adriaen Braets’ en Pieter Hendricxs molenaersknecht op de molen De Rode Leeuw een verklaring aflegde voor notaris Muys op verzoek van mr. Pieter van Brantwijck van Blocklant over het ’s nachts malen van de molens tijdens een 24 uur durende oostenwind.

De oliemolen van de weduwe van de in 1677 overleden Braets ‘buijten de Sluijspoort int Willigenbosch’ werd in 1689 als belending genoemd. De molen staat afgebeeld op de kaart die Mattheus van Nispen in 1698 maakte van het gebied Kalkhaven en Willigenbos en is gelegen tussen de houtbergenissen (houtbergingen). De koopman François Braets, zoon van Adriaen, werd vermeld met zijn oliemolen in een akte betreffende toestemming aan Govert van Wesel voor het aanbrengen van een heining op een erf bij de houtbergenis tegenover Braets molen. François Braets vroeg in 1725 toestemming om het tuintje bij zijn oliemolen in het Wilgenbos te mogen gebruiken als houtbergenis. Hij verkreeg de toestemming en moest daar ƒ139,50 voor betalen. Ook de eigenaren van De Grote Noordsche Boer vroegen om een houtbergplaats achter de oliemolen van dezelfde eigenaar. De oliemolen met woning van François had in 1731 een huurwaarde van ƒ 500 daarover betaalde hij aan verponding ƒ 33,35 per jaar.

De molen werd in 1734 verkocht aan Cornelis van Nispen. In 1739 kreeg Van Nispen toestemming om bij zijn molen ‘int Willigebos aan de eerste brugh’ een loods te bouwen om tras in te leggen. De loods mocht niet hoger zijn dan de galerij van de molen. Later na het overlijden van Van Nispen ging de molen over op zijn erfgenamen, Cornelia van Nispen, weduwe van Hendrik Kuijpers en Cornelia en Margareta van Nispen (dochters van Willem van Nispen). Aart Kuijpers verkocht in 1770 uit naam van zijn moeder ‘een agtkante wint oli en trasmolen aan ’t zogenaamde Wilgenbosch’ aan Elias Mauritz en Gerrit Gregoor. De molen was enige jaren als olie- en trasmolen in gebruik.

In 1781 maakten de kooplieden Mauritz en Gregoor en Cornelia van Nispen, weduwe Hendrik Kuijpers, (De Spiering) als eigenaren van olie- en trasmolens bezwaar tegen de aanvraag van Jacobus Spaan om de vlakbij hun molens gelegen grond te mogen blijven gebruiken als scheepswerf. Tevens hadden zij bezwaar tegen de geplaatste lantaarns die dag en nacht branden. Spaan had toestemming gekregen deze locatie een aantal jaren te huren voor de bouw van een oorlogsschip. De eigenaren van beide molens gingen er van uit dat deze scheepsbouw tijdelijk zou zijn, maar Spaan wilde op deze plaats zijn scheepsbouw blijven uitoefenen. Van Nispen werd benadeeld ten aanzien van de windvang van west – en zuidwesten wind, Mauritz en Gregoor vooral van de noorderwind. De moleneigenaren verwezen nog naar de afstand tussen de molens aan de ’s-Gravendeelsedijk en het Papengat, naar de trasmolen van wijlen Van Dongen (De Eikenboom) en de korenmolen aan de Spuiweg die allen soms last hadden van elkaar en waar de bouw van molens of andere gebouwen niet meer werd toegestaan. Maar hun protest was tevergeefs Spaan kreeg toestemming om deze locatie twaalf jaar te gebruiken. Spaan moest echter voor ieder oorlogsschip dat op dit erf gebouwd zou worden ƒ 500 aan de weduwe Kuipers-van Nispen betalen en ƒ 100 aan Mauritz en Gregoor. Voor ieder koopvaardij- of ander schip dat geheel of gedeeltelijk hoger zal zijn dan de galerij van de molens ƒ 250 aan de weduwe Kuipers-van Nispen en ƒ 50 aan Mauritz en Gregoor. Spaan mocht geen gebouwen of lantaarns plaatsen zonder schriftelijke toestemming. Het verzoek van Spaan om uitdiepen van de haven op kosten van de stad werd afgewezen, het uitdiepen van een geul vond het stadsbestuur genoeg.

Drie jaar later volgden weer protesten. Spaan wilde zijn scheepswerf beveiligen tegen diefstal. Hij wilde een huis bouwen voor een arbeider of een knecht die dan toezicht zou houden op de scheepswerf. Dat huis zou vlakbij de molen van Mauritz en Gregoor gebouwd worden. Deze verklaarden dan geen uitzicht meer te hebben. De molenaar had dit uitzicht nodig om onweersbuien en ander slecht weer te zien aankomen, waarna maatregelen konden worden genomen ter voorkoming van brand, ongelukken of onherstelbare schade. Maar weer verkreeg Spaan zijn toestemming.

De dochter van Gerrit Gregoor, Adriana Cornelia, getrouwd met Willem Kouwens, erfde na haar vaders overlijden in 1804 de halve molen en kocht in 1805 de andere helft van de koopman Gerard Mauritz.

In 1837 vond op verzoek van het echtpaar Kouwens de openbare verkoop plaats van de in 1817 voor een betere windvang verhoogde windoliemolen genaamd De Poortklok met herenhuis, tuin en molenaarswoning gelegen aan het Wilgenbos. De verkopers stelden echter wel als conditie op, dat zij het herenhuis met de loods en grote tuin daarachter, de bloembak, een bloemenkas achter de molen en het achtergedeelte van het molenaarshuis wilden blijven gebruiken en bewonen en dit zo lang zij zouden willen huren. De huur, bepaald op ƒ 150 per jaar, te betalen in halfjaarlijkse termijnen, ging in op 1 november. Tevens bepaalden zij dat de koper alles behoorlijk moest onderhouden en zonodig repareren.

Abraham van Balen mijnde in 1837 de molen in opdracht van Philippine Emilie Carp eerst weduwe van Pieter Balen en later weduwe van Philip Willem Roovers voor ƒ 15.100. Zij hernoemde deze daarna in De Karper. Mogelijk was deze naam afgeleid van de achternaam van de weduwe. Zij verkocht in 1845 de ‘windoliemolen bevorens genaamd De Poortklok thans De Karper met herenhuis, tuin en molenaarswoning staande en gelegen even buiten de stad op stadsgrond bij het Wilgenbosch aan de Straatweg’ aan haar zoon Pieter Willem Balen en aan Cornelis Johan Jacob de Joncheere, beiden kooplieden en handelend als firma Balen & Roovers. Zo’n twintig jaar waren deze heren de eigenaren van De Karper.

In het logement De Gouden Leeuw aan de Prinsestraat ging notaris Van Dorsser in 1865 voor beide heren de achtkante windoliemolen De Karper openbaar verkopen. Het herenhuis, molenaarswoning, gereedschappen en de tuin werden mee verkocht. Voor ƒ 8.600 werd de molen ‘gemijnd’ door Hendrik Jacobus de Meer, timmerman van beroep, die verklaarde de aankoop gedaan te hebben voor de gemeente Dordrecht. Gedeputeerde Staten hadden hun goedkeuring voor deze aankoop gegeven. De gemeente Dordrecht vergaderde daarna over de sloop van de molen, die dicht bij de te bouwen spoorbrug stond. De sloop vond plaats in 1865.

De bij de molen behorende huizen werden aanvankelijk verhuurd, maar later waren deze zo erg vervallen dat bewoning schadelijk was voor de gezondheid, vooral ook omdat daar ‘reeds enkele gevallen der pokziekte’ werden geconstateerd. De woningen werden onbewoonbaar verklaard en later gesloopt. Het terrein van De Karper werd verhuurd, later was de kunstboterfabriek van de firma Alberts daar gevestigd. Nu zijn ongeveer op deze locatie kantoren en de Maasplaza met zijn winkels te vinden.

-----

Op 15 februari 1865 gekocht door gemeente voor fl.8600,-.
Na twee inschrijvingen, waarvan de eerste te laag, tenslotte op 27 maart verkocht aan een sloper.
Op 30 juni 1865 gesloopt voor aanleg van het spoordok en de spoordijk.


aanvullingen

trivia
Geheugensteuntje
Met behulp van dit vers konden de Dordtenaren de namen van de vele oliemolens op het Eiland van Dordrecht onthouden.

Het Klaverblad, dat maalt zo snel,
De Karnton, die weet het wel (Waker)
Het Seimpje met zijn kloek verstand,
dat maalt zijn zaadjes kort en kant (De Zwarte Arend)
De Lelie is een mooie blom,
De Waker lacht daar echter om (De Wakende Kraan)
De Reiger staat nogal in het riet,
Waar De Kat zeer fel op ziet
De Oude Ruiter ruitert snel,
De Haan die kraait des morgens wel
De Uil staat reeds voor de ploeg (De Valk)
Als De Sprokkelaar zijn dingen doet (Het Anker)
De Wever weeft zijn garen fijn (De Willem I)
De Zeelt die wil gevangen zijn
De Bakker bakt zijn brood te licht (De Hoop)
De Poortklok heeft dit lied gedicht (De Karper)

Dit molenrijmpje betreft alle 16 oliemolens van het Eiland van Dordrecht. Gezien de bestaansperiodes en namen van de molens moet het ongeveer tussen 1802 en 1832 gemaakt zijn. De laatste zin suggereert dat de dichter op enigerlei wijze gerelateerd was aan molen De Poortklok, misschien A.C. Gregoor zelf? De olieslagers waren in die tijd allemaal aangesloten bij een confrérie van olieslagers, een soort gilde/broederschap. De alternatieve namen tussen haakjes zijn door de redactie van het jaarboek toegevoegd en niet absoluut zeker.

-----

Bij de tekening: Wilgenbos - Witteleeuwsbrug, gezien vanuit de stad. Links vooraan een huis met gevelsteen, waarop een leeuw; over de brug oliemolen de Poortklok, later de Karper geheten, omstreeks 1830.