- naam
- Weyer oliemolen (1)/ Bovenste of Voorste molen
- modeltype
- Watermolen
- functie
- korenmolen, glazuurmolen
- bouwjaar
- verdwenen
- toestand
- restant
- beek
- Jeker
- Toon op Google Maps met andere molens in de buurt
- Toon op Google Maps met andere molens in de buurt
- Ten Bruggencate-nr.
- 03924
- oude dbnr.
- V450
- Meest recente aanpassing
Molen Weyer oliemolen (1)/ Bovenste of Voorste molen, Maastricht
Maastricht, Limburg
v
locatie
- plaats
-
Maastricht
- plaatsaanduiding
- Heksenstraat 1
- beek
- Jeker
- gemeente
- Maastricht, Limburg
- streek
- Zuid-Limburg
- kadastrale aanduiding 1811-1832
- Maastricht B (4) 330 Pieter Dominicus Nijst, looijer
- geo positie
-
X: 176084, Y: 317217N: 50.84441, O: 5.68654
constructie
verwijzingen
- allemolens.nl
- Kijk op allemolens.nl voor historische foto's en documenten van deze molen
- monument
- 46782
geschiedenis
- toestand
- restant
- bouwjaar
- verdwenen
-
onttakeld ?
- geschiedenis
-
De molen werd tegen de oude stadsomwalling gebouwd, daar waar de Jeker zich in twee takken spitst bij de sluizen van De Reek. Volgens de verhalen zou het gebouw, in mergel baksteen en hardsteen, ooit bekend hebben gestaan als de molen van Hex, waarmee de naam van deze buurt meteen is verklaard.
Het was een van de vier zogenaamde Weyermolens, die hier ooit hebben gelegen. Aanvankelijk een volmolen, werd hij in later dagen omgebouwd tot vernismolen voor de aardewerkfabriek Société Ceramique. De merkwaardige moleninrichting bestond toen uit vier cirkelvormige stenen bakken, waarin een houten schoepenkruis en zware kantige stenen voortschoof.
De molens in de Heksenstraat of in de Heksenhoek, zoals deze plek ook wel wordt genoemd, waren de schilderachtigste van Maastricht. Van de twee molens op de rechteroever is één gebouw min of meer bewaard gebleven, zij het dan na verbouwing tot woning.
De bovenste of de voorste molen op de Jeker is op de foto het achterste gebouw met de mansardekap gedekt met pannen. Het molengebouw met de lange gevel bij de hoge muur van de stadswal was gedeeltelijk over het water heen gebouwd. Het waterrad draaide midden in de Jeker langs de kopgevel. Het was een houten onderslagrad met een middellijn van 5,62 m. en een breedte van 0,92 m.
Het water kwam van de Reek via twee gemetselde doorgangen in de stadswal voor het zeer eenvoudige houten verdeelwerk van de molen, waarin naast de maalsluis twee lossluizen waren opgenomen.
Op het Minuutplan van de stad Maastricht is de molen aangeduid met nummer 330.
De onderste of achterste molen lag met zijn lange gevel aan het water. Op de afbeelding is dat het voorste gebouw, waarvan het waterrad en de waterwerken reeds waren afgebroken. Evenals de bovenste molen was het gebouw opgetrokken in Naamse hardsteen. mergel en baksteen, de ramen en deuren hadden hardstenen omlijstingen. In het pannen-zadeldak kwamen een groot aantal dakkapellen voor, waardoor de molen een aantrekkelijker aanzien kreeg.
Het water voor deze molen stroomde via de twee genoemde sluizen en een tweedelige houten watergeleider door de voorste molen naar de achterste molen. Vóór de achterste molen bevond zich eveneens een klein verdeelwerk met een maalsluis voor het waterrad en een lossluis. Hij werd aangedreven door een houten onderslagrad met een middellijn van 4,90 m. en een breedte van 0,90 m. In de inventarisatie van 1855 werd bij deze molen aangetekend dat de waterwerken en het waterrad zijn afgebroken en de molen om die reden als vervallen moet worden beschouwd. Op het Minuutplan is bij aangeduid met nummer 328, het bijbehorende huis met 327. Op de eerder genoemde afbeelding is aan de linkerkant nog een klein deel van de molen zichtbaar.
In bet begin van de 19e eeuw was de bovenste molen eigendom van Pieter Dominicus Nijst, die in de Grote Looierstraat woonde en daar een leerlooierij had. Mede-eigenaar was de Maastrichtse rentenier Petrus Augustinus Nijst. P.D. Nijst was in 1823 door koop eigenaar van de molen geworden, die daarvoor aan Karel de Lenarts de Scherpenberg toebehoorde. In zijn tijd was het een graanmolen met huis (nr.329) en stal (nr. 331).
In 1853 verkocht Nijst de molen met aanhorigheden aan Winand Nicolaas Clermont en Charles Chainaye in Maastricht. Zij waren eigenaren van een fabriek voor aardewerk aan de Kleine Gracht in Wijk-Maastricht en van een zoutziederij aan de Hogebrugstraat die in 1857 werd verkocht. Met de bouw van de aardewerkfabriek of fayencerie werd in 1851 begonnen.
In 1859 werd een maatschap gevormd, waarna de graanmolen met huis en stal overging op naam van Guillaume Lambert en Compagnie te Maastricht en in 1863 op de 'Naamloze Maatschappij tot vervaardiging van fijn aardewerk en ceramieke voortbrengselen van alle soorten', gevestigd te Maastricht. Deze maatschappij werd bekend onder de naam 'Ceramique'. In die tijd bestond er nog geen enkele relatie met de vennootschap van Petrus Regout of 'de Sphinx'.
In het midden van de jaren zestig werd de molen verbouwd tot 'aardewerkmolen'; in zijn tijd beter bekend als 'vernismolen’, waarmee glazuur werd vervaardigd. In tegenstelling tot de Nekummermolen was de inrichting van de molen in de Heksenhoek geheel uitgevoerd in hout. In de molen stonden vier maalkuipen. In elke kuip werden door vier armen, die op een spil bevestigd waren, steenblokken over de hardstenen kuipvloer geschoven, waardoor de glazuurgrondstoffen werden gemalen en gemengd. De spillen in de kuipen, die in twee rijen stonden opgesteld, waren aan de bovenzijde voorzien van een groot kroonwiel, dat door een schijfloop werd aangedreven. Twee lange horizontale assen met elk twee schijflopen werden tegelijkertijd door het kamwiel op de molenas aangedreven.
Het maalproces duurde per lading verscheidene dagen tot een week. De molen was dan ook dag en nacht onafgebroken in bedrijf. Het glazuur werd in tonnen verzameld en met paard en wagen naar de fabriek in Wijk gebracht. Tot omstreeks 1935 is de molen in bedrijf gebleven.
De onderste watermolen was een korter leven beschoren. Omstreeks 1839 was hij eigendom van de rentenierster de weduwe Hendrik Hollman, geboren Bauduin, die in de Boschstraat woonde. In haar tijd was het eveneens een graanmolen.
In 1856 verkochten de apothekers Joseph Dominicus Hollman en Joseph Hollman de molen met het aanpalende huis, die zij geërfd hadden, aan de rentenier Johannes Paulussen uit Wijk-Maastricht, die gehuwd was met Helena Schils. In die tijd waren het waterrad en de waterwerken reeds afgebroken. Paulussen had serieuze plannen met de voormalige watermolen. Bij de verwezenlijking daarvan maakte hij echter geen gebruik meer van waterkracht, maar van stoomkracht. Het huis naast de molen liet hij verbouwen tot stoommolen. Na ruim tien jaar werd het bedrijf stilgelegd en in 1868 werden de gebouwen geheel of gedeeltelijk tot woningen verbouwd. Paulussen verkocht de huizen in 1871 aan de rentenierster Anna Guilhelmina Josephina Hubertina van Aken te Maastricht, weduwe van Godefridus Tielens.
In het begin van de 20e eeuw werd het gebouw verlaagd en het dak tot over de bovenste molen doorgetrokken.
Nadat de vernismolen een aantal jaren had stilgestaan, begonnen de gebouwen langs de Jeker te vervallen en werden door de gemeente Maastricht, die intussen eigenaresse was geworden, gedeeltelijk gesloopt. De gemeente verkocht het overgebleven deel en de molen voor een symbolisch bedrag aan de bekende kunstenaar Charles Eyck uit Valkenburg-Houthem. De molen was vermeld in de Voorlopige en in de Definitieve lijst der Nederlandse Monumenten van geschiedenis en kunst.
In 1956 en de daarop volgende jaren lieten Charles Eyck en zijn zoon Ragnar op de grond van de achterste molen een nieuw gebouw zetten waarin een atelier en woonruimten werden ondergebracht. In 1957 verkocht Eyck de vernismolen met huis, stal en plaats aan de Coöperatieve Bouwvereniging 'Ons Belang" G.A. in Maastricht. Het gangwerk en de maalinrichting van de vernismolen waren in die jaren weliswaar vervallen maar nog compleet aanwezig. Er bestonden zelfs plannen om de unieke molen te restaureren en de gehele inrichting te herstellen. Om onbekende redenen vonden de plannen echter geen doorgang en de molen werd in 1958 tot woning verbouwd.
De watermolens in deze buurtschap werden in vroeger eeuwen de Weyermolens genoemd. De hiervoor beschreven molens behoorden tot de Bovenste Weyer. Zij lagen ongeveer 100 m. stroomopwaarts van de plaats waarop de Weyermolens gewoonlijk werden aangeduid, die door de latere ‘molen van Dolk’ werd ingenomen.
In de Bovenste Weyer werd op het einde van de 15e eeuw door het gilde der gewantmakers of lakenwevers een watermolen gekocht om er laken te vollen. Later kwam er een tweede molen. -
- nog waarneembaar
-
aanvullingen
- trivia
- Foto 1:
Oorspronkelijk had het gebouw een dubbele molen, een in het achterste vooruitstekende gebouw en een in het terugliggende deel direkt links.
Van het achterste molengebouw zijn nog enkele duidelijke kenmerken van een molen zichtbaar aanwezig.
Foto 2:
De muurdoorvoering en de steunmuur voor het molenrad zijn nog zichtbaar aanwezig.
Foto 3: gedenksteen.
Foto 3: Devoormalige wateras.
Foto 4: Het molencomplex zoals het er nu nog uit ziet
draag zelf bij
- foto's
- foto's insturen