Molen Watermolen van Limbricht (Bovenste molen), Limbricht

Limbricht, Limburg
v

korte karakteristiek

naam
Watermolen van Limbricht (Bovenste molen)
modeltype
Watermolen
functie
korenmolen, oliemolen
bouwjaar
verdwenen
toestand
verdwenen
beek
De Slond
Toon op Google Maps met andere molens in de buurt  
Toon op Google Maps met andere molens in de buurt
Ten Bruggencate-nr.
03915 f
oude dbnr.
V7296
Meest recente aanpassing

locatie

plaats
Limbricht
plaatsaanduiding
Beekstraat-Molenstraat
beek
De Slond
gemeente
Sittard-Geleen, Limburg
streek
Zuid-Limburg
kadastrale aanduiding 1811-1832
Limbricht A (3) 1199 F.B.H. Michiels baron van Kessenich
geo positie
X: 186485, Y: 336005
N: 51.01281, O: 5.83584

constructie

modeltype
Watermolen
krachtbron
water
functie
gangwerk
wateras
rad
rad diameter
Dubbel waterrad
afbeelding van onze ondersteuners

geschiedenis

toestand
verdwenen
bouwjaar
verdwenen
geschiedenis
Van oudsher lagen er twee watermolens in het Limburgse dorp Limbricht.
Deze molens werden vanwege hun ligging de Bovenste Molen en de Onderste Molen genoemd. De geschiedenis van beide molens en het dorp is altijd nauw verbonden geweest met het kasteel Limbricht. De oudste vermelding van dit kasteel dateert uit het jaar 1276 en in de 14e eeuw wordt voor het eerst over een burcht geschreven. Het kasteel en de hierbij gelegen watermolens waren eigendom van de kasteelheren van Limbricht.

Het huidige kasteel is omstreeks 1630 gebouwd door Nicolaas van Breyl. De familie van Breyl had tevens het maal- en brouwrecht in de heerlijkheid Limbricht. De bezittingen gingen van de familie van Breyl over op de familie Van Bentinck. In de Franse Tijd verliet deze familie Limbricht en in 1810 verkochten zij het kasteel met alle aanhorigheden aan H.J. Michiels van Kessenich, burgemeester te Roermond. Deze familie bleef tot 1968 eigenaar van het kasteel en de toen nog bestaande Bovenste molen.

De Bovenste Molen lag midden in het dorp bij de huidige Molenweg-Beekstraat, de Onderste Molen lag bij het kasteel aan de Allee of Kasteelweg. De Bovenste molen was een boerderijmolen gelegen bij een molenvijver die gevoed werd door een aantal bronnen in de nabijheid van Limbricht. Het water van deze bronnen werd verzameld via een beekje, De Slond genaamd. Dit beekje sloot vervolgens op de vergaarvijver aan. Het los- en maalwater van de Bovenste Molen vormde achter deze molen de Limbrichterbeek die vervolgens de Onderste Molen bediende.

De Bovenste Molen had twee waterraderen die in elkaars verlengde hingen. Het voorste rad was een middenslagrad met een middellijn van 5 m en bediende een korenmolen. Het achterste rad was een onderslagrad en bediende een oliemolen. Zowel het gangwerk als de maalstoel waren geheel uit hout en waren voorzien van een bovenaandrijving. De molen had twee koppel maalstenen (mogelijk in een eerder stadium zelfs drie). Voor het malen van tarwe was de korenmolen voorzien van een koppel blauwe Duitse stenen en het tweede koppel was uit kunststenen samengesteld.

In 1910 werd in een bijgebouw als hulpmiddel nog aanvullend een maalstoel geplaatst die was voorzien van een benzinemotor. In de jaren dertig werd overgeschakeld op een elektrische motor. Kort na de Tweede Wereldoorlog werd de molen stilgelegd door de toenmalige pachter Lemans.

Het begin van het einde van de molen was een concessie die de Staatsmijnen in Limburg in de twintig jaren van de vorige eeuw verwierf om afvalwater te mogen lozen op de De Slond. Dit water werd vervolgens via de Limbrichterbeek afgevoerd naar de Geleenbeek waar het bij Nieuwstadt hierin werd geloosd. Aanvankelijk werd de concessie gegeven op voorwaarde dat het afvalwater zou worden gezuiverd alvorens dit in De Slond werd geloosd. Deze voorwaarde werd echter al direct geschonden waardoor het riviertje, de molenvijver en de bodem al snel vervuild raakten en dit leidde weer tot overlast voor de inwoners van Limbricht. Een ander probleem was dat de Staatsmijnen ook nog door middel van pompinstallaties water onttrok aan de bodem voor de voorziening in eigen bedrijfswater. Hierdoor nam de voeding van het beekje met vers water door de bronnen zienderogen af. Door deze onnatuurlijke waterhuishouding liep de kwaliteit van de beek in versneld tempo af en deze toestand zou meer dan 25 jaar aanhouden. In de jaren 1949-1950 heeft de gemeente Limbricht met hulp van de kasteeleigenaars, de familie Michiels van Kessenich, nog pogingen ondernomen om de molenvijver te redden en de beken open te houden, echter zonder resultaat, mede door tegenwerking van De Staatsmijnen en de Provincie. In het begin van de jaren vijftig werd de molenvijver gedempt en het water van de beken door rioolbuizen afgevoerd. Het waterrad van de molen werd verwijderd en voor het continueren van de maalactiviteiten werd overgeschakeld op elektrische installaties. Aanvankelijk werd dit met de oude maalstoel gedaan, vanaf 1959 werd overgeschakeld op een hamermolen in een pand aan de Putstraat.

In 1968 kocht de gemeente Limbricht de molenboerderij en drie jaar alter werd het bedrijf opgeheven en werd meteen aansluitend een sloopvergunning aangevraagd door de gemeente. Wel werd er op initiatief van Provinciale Staten nog een onderzoek gedaan omtrent de culturele waarde van de boerderij en de m olen. De molen was toen als monument aangemerkt. Er werd zelfs nog gedacht over een restauratie en het opengraven van de molenvijver en de beek. Ondanks dat de conclusie werd getrokken dat het slopen van de gebouwen een onherstelbaar verlies zou betekenen, werd in 1971 met de sloop begonnen. Op last van Gedeputeerde Staten werd de sloop tijdelijk stilgelegd om de molengebouwen nog in kaart te brengen. Zij kwamen echter te laat, van de boerderijmolen was nog slechts een puinhoop over.

Pierre Vossen, 9 maart 2008.

aanvullingen

trivia
NB De aangegeven locatie is een schatting.