Molen Wieringerwaard, Oosterstrijkmolen, Wieringerwaard

Wieringerwaard, Noord-Holland
v

korte karakteristiek

naam
Wieringerwaard, Oosterstrijkmolen
modeltype
Kantige molen, grondzeiler
functie
boezemmolen
bouwjaar
verdwenen
toestand
verdwenen
Toon op Google Maps met andere molens in de buurt  
Toon op Google Maps met andere molens in de buurt
Ten Bruggencate-nr.
02853 f
oude dbnr.
V6665
Meest recente aanpassing
| Conversie

locatie

plaats
Wieringerwaard
plaatsaanduiding
bij de Drie Molens
gemeente
Hollands Kroon, Noord-Holland
streek
De Noordkop
kadastrale aanduiding 1811-1832
Wieringerwaard A (2) 446 Polder
geo positie
X: 119684, Y: 539649
N: 52.84289, O: 4.86305

constructie

modeltype
Kantige molen, grondzeiler
krachtbron
wind
functie
romp
achtkante bovenkruier
inrichting
Scheprad 5,53 m, 56 cm breed
Later vijzel Ø 2,03 m
plaats bediening
grondzeiler
bediening kruiwerk
binnenkruier
plaats kruiwerk
bovenkruier
vlucht
25 m
afbeelding van onze ondersteuners

geschiedenis

toestand
verdwenen
bouwjaar
verdwenen
gesloopt
geschiedenis
De Wieringerwaard was na de Zijpe de tweede bedijking van betekenis, ontstaan door bedijking en verkaveling van een aan de Zijpe en het oude land grenzend waddengebied. Het octrooi tot bedijking van de Wieringerwaard werd op 6 september 1897 gegeven aan Adriaan Maertensz. Coetenburch te Alkmaar. Het werk vorderde echter in de eerste jaren weinig of niet en is eerst in 1608 met kracht doorgezet. In 1610 viel de nieuwe polder droog. De enigszins vreemde richting van de dijk, die volgens het octrooi met een "winckelhaeck" in zee is gelegd, is daaraan toe te schrijven, dat men zo na mogelijk wilde naderen tot "seeker swinne genaamt Kunbertsswin, hetwelck 't voors. lant tot een bequame geduyrige waterlossinge soude mogen dienen."

De polder werd drooggemaakt en tot 1613 bemalen door slechts twee schepradmolens aan een rechthoekig kolkje, gelegen tegen de dijk aan het eind van de Molensloot, ter plaatse van de huidige korenmolen en het gemaal. Het op deze kolk uitgemalen water kon via een duikersluis aflopen op zee. Aanvankelijk stonden op slechts twee, vanaf medio 1613 op vier hoeken van de kolk een molen. Om dat mogelijk te maken werden diverse werken aan de kolkdijken uitgevoerd.

In de tweede helft van 1613 worden de vier molens aangeduid als:
- De Nieuwe Molen, met als molenaar Pieter Alberts, tevens bewaarder van de duikersluis, jaarsalaris 76 ponden Vlaams.
- De Zuider Kleine Molen (Tenbruggencatenummer 08635), met als molenaar Corn. Adriaansz, jaarsalaris 70 ponden vlaams.
- De Noorder Kleine Molen, met als molenaar Claas Adriaansz., jaarsalaris 35 ponden.
- De Grote Oude Molen, met als molenaar Adriaan Jansz.
De laatste drie molens waren zeer waarschijnlijk afkomstig uit de Zijpe, zie de Middelste boezemmolen (Tenbruggencatenummer 07447). Daar was men in 1610 van de bemaling van de boezem afgestapt en overgegaan op lozing via spuisluizen.

In 1613 werd bij de in de noord-oosthoek van de polder gelegen grote schutsluis nog een vijfde, geheel apart staande nieuwe molen gebouwd, zie Wieringerwaard, Molen E, Tenbruggencatenummer 02853 j. Omstreeks 1620-1622 ontstond door vereniging van de beide kolken een uitgestrekte boezem, die via twee sluizen kon lozen op zee.

In 1620 werd één van de vier bij elkaar staande molens in oostelijke richting (Wieringerwaard, Molen D) en in 1625 een andere in westelijke richting (Wieringerwaard, Molen A) verplaatst. Alleen op de noordwest- en zuidoosthoek van de kolk bleef een molen staan. In 1622 werd het kolkje van Molen E verbonden met de kolk bij de drie centrale molens, zodat één grote langgerekte boezem ontstond langs de binnenkant van de noorderdijk.

Van 1625 tot 1741 bleef het aantal van vijf molens, hun plaats en hun werkwijze vrijwel ongewijzigd. Opmerkelijk is, dat minstens een van de beide op hun oude plaats gebleven molens twee schepraderen bezat. Omdat de ervaringen hiermee niet gunstig waren, werd in 1637 besloten deze Molen C te verbouwen en voortaan slechts uit te rusten met één rad.

In 1642 werd gewag gemaakt van een zodanige verandering aan Molen E bij de grote schutsluis, dat deze 's winters als ondermolen dienst zou kunnen doen en 's zomers als strijkmolen de kolk zou kunnen afmalen op zee. Blijkbaar was dit toch niet de juiste oplossing, want in 1682 werd besloten om nog eens een proef met deze molen te nemen en wel door hem zo te verbouwen, dat hij als strijkmolen voor de kolk dienst zou kunnen doen. Het probleem dat hieruit al met al bleek was, dat de vijf molens wel in staat waren de polder naar behoren te bemalen, maar dat ze vaak hun werking moesten staken omdat door hoge buitenwaterstand de kolk niet af kon lopen op zee. Dit was weer een gevolg van het hoger worden van de buitendijkse gronden en de verlegging van de waterafvoerende zwinnen of geulen.

In 1741 werd daarom besloten tot het bouwen van een strijkmolen om zo, indien de hoogte van de buitenwaterstand dat vereiste, de kolk te kunnen afmalen op zee. In dit plan was de mogelijkheid opengelaten om later nog een tweede strijkmolen te kunnen bouwen. De Westerstrijkmolen, de nu nog bestaande molen De Hoop (Tenbruggencatenummer 00341), kwam begin 1742 gereed.

Al in 1747 werd de tweede strijkmolen, de Oosterstrijkmolen, gebouwd. Tegelijk met de bouw hiervan werd de aan het kolkje staande westelijke ondermolen buiten bedrijf gesteld en, na nog als kalkhok dienst te hebben gedaan, gesloopt. Vanaf dat moment werd de bemaling van de Wieringerwaard verzorgd door vier ondermolens en twee boven- of strijkmolens.

Op 12 juli 1783 brandde door schuld van de molenaar de in 1625 in westelijke richting verplaatste molen A af. Herbouw vond niet plaats omdat gebleken was, dat de beide strijkmolens het water niet zo vlug via de duikersluis op zee konden uitslaan als de drie overgebleven ondermolens het in de kolk maalden. Een kostbare nieuwe vierde molen zou het wankel evenwicht nog meer verstoren en daardoor slechts een beperkt nuttig effect hebben op de gehele bemaling. Ingevolge besluit van 13 mei 1788 werd besloten, al wat van de verbrande molen restte te slopen en de toegang van de molentocht naar de kolk te dichten.

In het kader van de verbetering van de bemaling werd in 1844 bij wijze van proef de aan het vroegere kolkje nog resterende oostelijke ondermolen omgebouwd van schepradmolen tot vijzelmolen. Die beviel zo goed, dat in 1852 ook de beide andere ondermolens werden vervijzeld, waarna in 1860 de oosterstrijkmolen en in 1865 de westerstrijkmolen volgden.

De belangstelling voor stoombemaling nam echter toe en zo werd besloten over te gaan tot de bouw van een stoomgemaal, waarvan de proefmaling plaatsvond op 30 december 1871. Dit met twee vijzels uitgeruste gemaal kon rechtstreeks op zee uitmalen, waardoor de molens en de kolk hun functie verloren en konden worden opgeheven. De beide strijkmolens werden in oktober 1872 voor afbraak verkocht, onder bepaling dat de westelijke mocht worden gehandhaafd om tot fabriek of trafiek te worden ingericht, zie verder De Hoop, werkende Tenbruggencatenummer 00341. De middelste en oostelijke ondermolen werden in 1873 voor afbraak verkocht, de westelijke ondermolen pas in 1875.

In 1936 werd de Wieringerwaard bemalen door een elektrische bemalingsinstallatie nabij de Noorddijk, bestaande uit drie draaistroom-elektromotoren van 120, 80 en 15 pk, elk gekoppeld aan een centrifugaalpomp, met opbrengst van 100 m3, 58 m3 en 7 m3, de laatste voor de zogenaamde kolkbemaling.

Bronnen:
De zeeweringen en waterschappen van Noordholland, Mr. G. de Vries Azn., 1864.
De zeeweringen en waterschappen van Noordholland, derde uitgaaf, D. Kooiman, 1936.
Nederlandse Molendatabase.
Hoofdstukken uit de geschiedenis van de Polder Wieringerwaard 1610-1960, Hendrik Jonker Hzn. (proefschrift), met dank aan H. van der Kaay.
MHO

aanvullingen

trivia
Oosterstrijkmolen van de Wieringerwaard

De twee boezemmolens maalden het water vanuit De Kolk (binnenboezem) naar de Boezem van de Wieringerwaard, die bij de Amsteldijk in de Zuiderzee spuide, waar tegenwoordig het Amstelmeer ligt.

Deze molen werd in 1860 vervijzeld.