Deze molen wordt reeds vermeld op een kaart van Jan Rutgersz. van den Berch uit 1602.
In het archief van het waterschap De Knoest bevindt zich arch. nr 64. Hierin komen twee stukken voor.
Het oudste is van 1853 waarin een bestek voor het rijzen van de molen en het verbreden van het scheprad. Voor dit laatst moest vanzelfsprekend de oude krimp worden uitgebroken en daarna weer opnieuw worden opgemetseld. De kosten hiervoor worden begroot op 1244,25 een zeer groot bedrag dus. Dat de molen oorspronkelijk uit 1602 stamt is hier niet te achterhalen, maar het is zeker aannemelijk dat de molen zeer oud is. In 1867 blijkt de molen aan een aantal kostbare reparaties toe. Het schaargebint wordt vernieuwd, evenals de koker. Alleen al het hout voor de koker kost 184,20 gulden! Ook de kap wordt vernieuwd, zodat alles bij elkaar voor 1673,65 wordt vertimmerd.
Poldermolen van het voormalige waterschap De Knoest.
Het Utrechts Archief, inventarisnummer 379, aktenummer 212
Verkla[a]rde wij, ondersschreven Simon van de Graaf, Jan Janss van Franburgh en Gerrit Corneliss Pijsel meulemeesters, bij desen dat wij selfs in de Knoesterpolder vergadert sijnde, omme te examineren de plaetse waer op de watermolen, die de voorseits polder droogh sal malen, bequaamst en tot meeste voordeel van die landerijen, ende tot de minste kosten van de geërfdens soude behooren gestelt te worden.
Alle te samen sonder eenigh verschil van opinie en gevoelen sijn dat de nieuwe watermolen, die de voorseits droogh sal malen bequaamst, en tot meeste voordeel van dier landerijen ende tot de minste kosten van de geërfdens, soude behooren gestelt te worden, alle te samen sonder eenigh verschil van opinie en gevoelen zijn, dat de nieuwe watermolen, die in de voorseits polder weer sal gestelt worden, op geen plaetse beter en bequamer sal kunnen geset worden, als ter plaetse daer de oude molen jegenwoordigh is staende. Dat oock ingevalle de nieuwe meulen op een andere plaetse in de voorseits polder, die ons aengewesen is achter suster Modès huijsinge ter sijden van de Vijsweert ontrent [vlek] 00 passchen van de weteringe, gestelt wierde ‘t selve tot meerder kosten van de geërfdens sal strecken en tot een groote jaerlijcksche last in het onderhouden van een watervliet. En andersints tot seer enorme kosten. En dat de polder in gevalle de plaets verandert wierde nergens naa soo wel sal gedient sijn van de molen als soo wanneer die op de oude plaets blijft, en ter contrarie dat alle de landerijen, in de voorseits Knoesterpolder gelegen, altijt wel en droogh sullen kunnen gemaalt en gehouden worden.
Soo die op de plaets geset wort daer dienen staat en soo langh gestaan heeft, indien maer de slooten en vliet, daer door de meulen haer water loost, dieph genoegh en wel onderhouden worden, en de molen 4 à 5 duijm dieper in alle gevalle gestelt wordt na behoren. Voor redenen van wetenschap gevende dat de voorseits polder bij ons, alle te samen en noch andre, selfs geëxamineert sijnde, veel incommoditeijten en ongemacken voorquamen die veroorsaeckt souden worden bij ‘t versetten van de voorseits molen ende wij alle in tegendeel van gevoelen waren dat, die op de oude plaets staende, haer werck al immer soo wel en beter sal kunnen doen met vrij minder kosten en meerder voordeel. Dat oock besonderlijck de molen verset sijnde met geen wester of noortwester winden bequaamlijck sal kunnen
malen. En behalven dat oock dan de koij van de heer Van Zuijlen ‘t eenemaal sal
bedorven en geruineert sijn. Gereet sijnde t’ allen tijden deese onse verklaringe naer ons beste gevoelen met eede te stercken en met goede reden te verantwoorden.
Actum in de Knoest, 21 juli 1666
Sijmon van de Graaf
Jan Jansen van Fransburgh
Gerrit Corneliss Pijsel
B. van Croesvelt, 1666 nots.