Molen Watermolen van Loobeek, Loobeek

Loobeek, Limburg
v

korte karakteristiek

naam
Watermolen van Loobeek
modeltype
Watermolen
functie
korenmolen, oliemolen, runmolen
bouwjaar
verdwenen
toestand
verdwenen
beek
Loobeek
Toon op Google Maps met andere molens in de buurt  
Toon op Google Maps met andere molens in de buurt
Ten Bruggencate-nr.
01958 a
oude dbnr.
V1193
Meest recente aanpassing
media-bestand
Molen 01958 a Watermolen van Loobeek (Loobeek)
Foto van tekening, van A. Kerstens te Holthees

locatie

plaats
Loobeek
plaatsaanduiding
aan de linkeroever van de Loobeek
beek
Loobeek
gemeente
Venray, Limburg
streek
Noord-Limburg
kadastrale aanduiding 1811-1832
Venray A (3) 157 Pieter Minten, koopman, & Cons.
geo positie
X: 197101, Y: 397677
N: 51.56645, O: 5.99442

constructie

modeltype
Watermolen
krachtbron
water
kenmerken
functie
gangwerk
wateras
rad
rad diameter
afbeelding van onze ondersteuners

geschiedenis

toestand
verdwenen
bouwjaar
verdwenen
gesloopt
geschiedenis
In de buurtschap Loobeek lag sinds de 14e eeuw een koren- looi- en oliemolen op de gelijknamige beek. De buurtschap ligt tegen de Brabantse provinciegrens bij het dorpje Smakt. dat als bedevaartsoord een zekere vermaardheid geniet. Vroeger behoorden Loobeek en Smakt tot de heerlijkheid Venray. Deze buurtschappen waren in de 19e eeuw zeer dun bevolkt, de molen maalde dan ook meer voor de Brabantse dorpen Overloon, Holthees en Maashees toen daar nog geen windmolens stonden.

In 1817 gaf Jan Francois van Eck de molen met de hoeve, schuur, bouw- en weilanden voor tachtig jaren in erfpacht uit aan Andreas Victor Asselberghs (gedoopt 5 december 1774 te Loenhout te België, en overleden op 17 januari 1853 te Loobeek). Kort na 1800 vestigde hij zich als pachter op de watermolen van Wanssum en vervolgens op de Loobeekmolen.

In 1825 lieten de erfgenamen van Jan Francois van Eck de molen openbaar verkopen; eigenaar werd Peter Minten, koopman in Venray-Loobeek. In de verkoopakte was de bepaling opgenomen dat de koper zich diende te houden aan de overeenkomst van de erfpacht die in 1817 was aangegaan. Deze pacht was toen in bezit van Jan Jacob Asselberghs, de zoon.

Na het overlijden van Minten kwam de molen met aanhorigheden bij deling van de natalenschap in 1859 in bezit van Albert Esser, apotheker in Venray. Jan Jacob Asselberghs was toen nog erfpachter. De erfpachters hadden het recht wijzigingen aan de molen aan te brengen, waarbij van bestaande materialen of van hout van ter plaatse groeiende bomen gebruik mocht worden gemaakt. In 1857 vroeg Asselberghs toestemming voor het plaatsen van een stoommachine van 6 pk; het was de tweede of de derde machine die in een Noord-Limburgse molen zou worden geplaatst.

Bij boedelscheiding in 1883 werd de molen toegewezen aan Theodora Josephina Albertina Esser, echtgenote van Johannes Aloysius van den Bergh. Als erfpachter trad FransJozef Hubert Asselberghs na 1890 op. In 1915 kocht hij de molen met de hoeve en de gronden van de hiervoor genoemde apothekersdochter en werd voor de heift eigenaar; Maria of Maria Agnes Petronella Asselberghs werd voor de andere helft eigenaar.

De watermolen van Loobeek was een stenen molen met halfronde boogvensters en een pannen-zadeldak. Hij lag op de linkeroever van de Loobeek, een van de lossingen die het water van de gronden gelegen aan de oostzijde van de Peelrug, naar de Maas afvoeren. In de provincie Noord-Brabant lag in Vierlingsbeek nog een kapitale watermolen van de familie Havens op de Loobeek, die in oktober 1944 door oorlogshandelingen geheel werd vernield.

Boven de stenen boogbrug in de toegangsweg naar de molen lag een verbreed beekvlak dat als molenvijver diende. Oorspronkelijk had de molen twee onderslagraderen; één voor de koren- en schorsmolen met een middellijn van 5,80 m en een breedte van 0,67 m, het andere voor de oliemolen met een middellijn van 4,96 m en een breedte van 0,56 m. Dit laatste waterrad met de maalsluis werd in 1887 afgebroken en vervangen door een tweede lossluis. Hoewel de oliemolen niet meer in gebruik was, werd het gangwerk toch nog gekoppeld met dat van de korenmolen, zodat beide inrichtingen zonodig van één waterrad gebruik konden maken. Omstreeks die tijd lagen er op de molen twee koppel stenen. Eén koppel werd gebruikt voor het malen van tarwe en boekweit, het andere voor rogge. Mogelijk is het eerstgenoemde koppel stenen in de plaats gekomen van de stenen voor het malen van eikenschors of looi. Een andere mogelijkheid is dat het scherpsel werd veranderd om boekweit en tarwe te kunnen malen.

Ook het waterrad werd omstreeks 1887 vervangen door een ijzeren rad met houten schoepen, waarvan de afmetingen iets groter waren dan van het oude rad. De middellijn daarvan bedroeg 6,0 m en de breedte 0,74 m. De velg bestond uit rechthoekige profielen van gewalst ijzer, waarop de schoepen door middel van smeedijzeren ankers waren bevestigd. Aan de buitenkant van de velg hadden de schoepen een breedte (hoogte) van 0,45 m, aan de binnenkant 0,33 m. Het sluisgebint was eveneens van profielijzer en maakte boven de lossluizen een knik. De houten maalsluis werd met een windwerk bediend; de twee houten lossluizen die onder een schuine hoek op de maalsluis stonden hingen aan kettingen op een houten haspel.

De Asselberghs waren voortvarende molenaars. Frans, de laatste van dit geslacht, was voor de Eerste Wereldoorlog iedere zondag na de hoogmis te spreken in hotel "De Zwaan" in Venray. De afgelegen molen kon een uitgebreid assortiment producten leveren, zoals advertenties in het weekblad "Peel en Maas" laten zien. Dat waren: bak- en voerrogge, maïs, gerst, haver, boekweit, grutten, inlands tarwemeel (met zemelen), tarwebloem en kookerwten.

De watermolen bleef tot 1 januari 1918 in bedrijf. De volgende dag werd de afkoop van de waterrechten van kracht, waarvoor de gemeente Venray ƒ 7000,- aan Frans Asselberghs betaalde. Nog dezelfde maand werden de waterwerken bij de molen afgebroken.

Door de vrije doorlaat trad enige verbetering in de waterlossing op; bij overvloedige regenval in de natte jaargetijden veranderde er echter niet veel ten opzichte van de oude situatie. Nota bene in 1927 schreef de bekende Limburgse historicus en landmeter A.F. van Beurden, destijds de grote promotor voor de ontwikkeling van de Peel en buurtspoorwegen, in het Limburgs Jaarboek: "De watermolens hebben het bestaansrecht verloren. Er is eene kracht opgekomen, de stoomkracht, die onafhankelijk van de natuurelementen, machtiger is. Daarom ruime men dien sta-in-den-weg op de verschillende plaatsen op".

In 1922 lieten de erfgenamen Asselberghs hun bezittingen op Loobeek veilen. Eigenaresse werd Maria Agnes Petronella Asselberghs, mede-eigenaresse werd Maria Josephina Asselberghs.

In 1926 werd het molengebouw gesloopt en op de vrijgekomen grond werd een schuur gebouwd, die in 1931 tot boerderij werd verbouwd.

aanvullingen

trivia
Zoals op bevenstaande afbeelding is te zien ging het om een stenen gebouw.
De kopie is afkomstig uit: artikel "De Loobeekmolen" door W. Willemsen, "Peel en Maas" 29 jan. 1982.
G. Asselberg.