Molen De Zwarte Bonsem, Koog aan de Zaan

Koog aan de Zaan, Noord-Holland
v

korte karakteristiek

naam
De Zwarte Bonsem
modeltype
Kantige molen, stellingmolen
functie
volmolen, papiermolen, pelmolen
bouwjaar
verdwenen
toestand
verdwenen
Toon op Google Maps met andere molens in de buurt  
Toon op Google Maps met andere molens in de buurt
Ten Bruggencate-nr.
01777 h
oude dbnr.
V1798
Meest recente aanpassing
media-bestand
Molen 01777 h De Zwarte Bonsem (Koog aan de Zaan)
Asichtkaart, uitg. K. Tanger, nr 110

locatie

plaats
Koog aan de Zaan
plaatsaanduiding
Ten oosten v/d spoorlijn aan en ten noorden van de Stationstraat, tegenover de Zwarte Bonsemstraat.
gemeente
Zaanstad, Noord-Holland
streek
Zaanstreek
kadastrale aanduiding 1811-1832
Koog a/d Zaan B (1) 27 Jan Jacs. Kool, koopman
geo positie
X: 115566, Y: 498114
N: 52.46935, O: 4.80688

constructie

modeltype
Kantige molen, stellingmolen
krachtbron
wind
functie
romp
achtkante bovenkruier
inrichting
Als witpapiermolen bezat De Bonsem 3 schepkuipen. Als rijstpelmolen was De Bonsem uitgerust met twee pelstenen.
versieringen
Op de zuiderschuur van de molen stond een spin waarvan de staart was voorzien van een kleine bunzing.
plaats bediening
stellingmolen
bediening kruiwerk
buitenkruier
plaats kruiwerk
bovenkruier
afbeelding van onze ondersteuners

geschiedenis

toestand
verdwenen
bouwjaar
verdwenen
gesloopt
geschiedenis
De kapitale molen De Zwarte Bonsem werd in het jaar 1646 gebouwd als volmolen. Net als veel andere molens in die tijd werd De Zwarte Bonsem in een partenrederij gedreven, dit hield in dat de molen het eigendom van meerdere personen was. Een aantal parten werd gekocht door enkele Amsterdamse kooplieden. Al op 31 januari 1647 werd er gehandeld in deze parten en ging er een zestiende part over in andere handen.
De windbrief van De Zwarte Bonsem werd pas enkele jaren na de bouw van de molen uitgereikt. Op 16 september 1649 namen de beide Kogers Hendrick Pietersz. en Jan Dircksz. Wouw dit document in ontvangst.
Het directeurschap van deze onderneming stond op naam van Jan Dircksz. Wouw.
Begin 1670 ging het schijnbaar niet goed met de rederij van De Zwarte Bonsem, want op 30 januari 1672 werd het volgende in veiling gebracht. “30 januari 1672: Jan Dircksz. met consent van zijn gemeene reeders presenteert een volmoolen, woonhuijs, schuur, erff en alle anhorigheden opte Koogh…met een vrije gangh van de Vermaninghsbregh aff tot de molen toe.” Aanvankelijk werd de veiling op een bod van Fl.2350,- opgehouden, maar op 3 maart van dat jaar werd de molen toch voor dat bedrag van de hand gedaan. Kopers van de molen waren Claas Arisz. Caeskoper, Jasper Pietersz. Vas, Gerrit Jacobsz. en Jacob Pietersz. Backer. Zij zouden echter niet lang De Zwarte Bonsem gaande houden, want op 11 januari 1674 verkochten zij de molen aan de rederij die onder leiding van Pieter Gerritsz. van der Ley stond. Deze rederij verschafte zich dezelfde dag ook de blauwpapiermolen De Wever, welke iets ten westen van De Bonsem stond.
In opdracht van Van der Ley werden zowel De Bonsem als De Wever ingericht tot witpapiermolen. Samen met de Zaandijker papiermolen De Vergulde Bijkorf, waren dit de eerste drie molens in de Zaanstreek die deze papiersoort gingen produceren.
De gehele rederij van Van der Ley bestond uit negen deelnemers en dus uit negen parten. Kort na de aankoop van de beide molens stierf de vader van Pieter van der Ley, die ook een negende part bezat. Dit part werd verdeeld tussen Pieter van der Ley en zijn zuster, waarna Pieter van der Ley de grootste aandeelhouder van de rederij werd.
Een andere reder was de Zaandijker koopman Cornelis Baartsz. Veen. De zaken waren deze reder niet voor de wind gegaan en in 1679 werd hij failliet verklaard en moest zijn gehele bezit worden geveild. Op deze veiling werd toen het volgende aangeboden, “…geregt negende part in twee witte papiermolens d’een genaamt d’Swarte Bontsem d’andere d’Wever en in een nieuw packhuijs opt Erff van Jan Everts met het oude huys van de zelve.” Dit negende part ging toen voor een bedrag van maar liefst Fl.5000,- van de hand. Het merendeel van dit bedrag, Fl.3445,-, bestond echter uit voorraden die in de beide molens aanwezig waren. De gehele voorraad van de beide molens werd bij deze veiling opgesomd en zag er als volgt uit, 7000 riem papier, 75500 pond fijne en grove lompen, 4700 pond lijm en 700 pond aluin. Aan debiteuren stond er Fl.14630,- uit, aan schulden moest er nog Fl.7927:14:- worden betaald. De bovenstaande gegevens laten duidelijk zien dat er met de productie van wit papier grote kapitalen gemoeid waren.
Pieter Gerritsz. van der Ley stierf op 21 februari 1692. De aandelen van de beide papiermolens kwamen toen in handen van zijn zoon Jan Pietersz. van der Ley. Daarbij volgde hij zijn vader op als directeur van de rederij.
In de daarop volgende jaren verwierf hij nog meer parten in de twee papiermolens, zodat zijn bezit in de rederij op een gegeven moment 1/3 bedroeg.
Met Jan Pietersz. van der Ley aan het roer, maakte de rederij een zeer krachtige groei door. Het papier dat in de beide molens werd geproduceerd vond zijn weg over de gehele wereld, wat dus wel iets zegt over de kwaliteit van het Zaanse wit papier.
In 1719 liet Jan Pietersz. van der Ley een geheel nieuwe papiermolen bouwen. Deze molen, Het Fortuin genaamd, werd aan het Guispad in Zaandijk gebouwd op het erf van de afgebroken volmolen De Star. Deze nieuwe molen viel echter niet onder de rederij van De Bonsem en De Wever, maar was voor 100% het bezit van Jan van der Ley.
Omstreeks 1730 traden de beide zoons van Jan van der Ley, Claas en Aris Jansz. van der Ley, toe tot de directie van de rederij. Zo konden zij het vak leren en zich klaar maken om de zaken van hun vader over te nemen.
Jan Pietersz. van der Ley stierf op 13 november 1750. De totale waarde van De Zwarte Bonsem en De Wever werd toen geschat op het reusachtige bedrag van Fl.130.000,-.
Claas en Aris Jansz. van der Ley volgden hun overleden vader in zaken op. Zij gingen werken onder de firmanaam Jan, Claas & Aris van der Ley. Na enkele jaren werd hun aandeel in de rederij op 2/3 part geschat.
In december 1773 stierf Claas Jansz. van der Ley. Hij stierf zonder een opvolger na te laten. Aris van der Ley besloot toen om de zaken te liquideren. Ook hij had geen opvolger en was bij het overlijden van zijn broer reeds 64 jaar oud.
Op 1 maart 1774 werden De Wever en De Zwarte Bonsem geveild. De Wever werd gekocht door Jacob Jansz. Honig. De Zwarte Bonsem kwam voor een bedrag van maar liefst Fl.17480,- in bezit van Jan Kool, Gerrit Kaaskooper Honigzoon en Claas Gerritsz. Honig. Deze drie heren werkten onder de firmanaam Jan Kool & Comp.
Aris van der Ley bleef in het vak met de van zijn vader geërfde papiermolen Het Fortuin uitoefenen. Hij stierf hoogbejaard in het jaar 1800.
De nieuwe firma zette de zaken voort. Jan Kool voerde de directie over deze onderneming. Gerrit Honigzoon en Claas Honig bemoeiden zich niet met de zaken en waren alleen maar geldschieters.
Al op 17 december 1778 nam Jan Kool het derde part van Claas Gerritsz. Honig over, zodat Kool nu voor 2/3 eigenaar van de firma was.
Kort na de eeuwwisseling startte Kool met een experiment voor het produceren van het zgn. velijnpapier. Door de verfijning van de druktechnieken moest de kwaliteit van het geschepte papier worden aangepast. Velijnpapier was een zeer dunne papiersoort waar zich geen oneffenheden meer in bevonden. Voor dit papier waren speciale schepvormen nodig. Het velijnpapier werd uitgevonden in 1757 door de Engelse drukker John Baskerville.
Jan Kool was speciaal naar Engeland gereisd om de kunst voor het produceren van dit papier te leren.
Op 9 oktober 1807 introduceerde Jan Kool de productiewijze van dit papier tegenover alle Zaanse papierproducenten. Een bijzonder staaltje van eendrachtigheid tussen de Zaanse concurrenten.
Jan Kool stierf kinderloos in 1816. Hij werd opgevolgd door zijn neef Jan Jacobsz. Kool. Deze telg uit de Kool familie zou de laatste gaande houder zijn van de papiermolen De Zwarte Bonsem.
Jan Jacobsz. Kool was een van de laatste papierfabrikanten die nog hand geschept papier produceerde. Andere papierproducenten hadden hun molens reeds gemoderniseerd met machines die het scheppen overbodig maakten.
Jan Jacobsz. Kool stierf in 1837 en liet geen mannelijke opvolgers na. Op 30 april 1838 werd de witpapiermolen De Zwarte Bonsem geveild en voor Fl.5000,- verkocht aan Cornelis de Graaf en Cornelis van de Stadt. Zij lieten de molen leeg slopen en inrichten als pelmolen. Op 21 juni 1838 verkochten zij de verbouwde molen aan Dirk Dirksz. Heynis, die de molen op zijn beurt weer verkocht aan Dirk Vis.
In 1840 stond De Zwarte Bonsem op naam van de Wormerveerder peller Albert Vis.
Albert Vis, een telg uit een Wormerveers ondernemersgeslacht, begon zijn onderneming in 1825 met de gehuurde Wormerveerder pelmolen De Jonge Voorn. Deze molen verwierf hij in 1827 in eigendom. Als eerste ondernemer in de Zaanstreek ging Albert Vis experimenteren met het pellen van rijst. De Jonge Voorn werd voor dit doeleinde ingericht. Verder was Albert Vis actief als stijfselproducent. Kort na de aankoop van De Jonge Voorn, nam Albert Vis de Westzaandammer pelmolen De Rosbaijer over van zijn oom. Ook deze molen werd ingericht tot rijstpelmolen. In 1840 nam Albert Vis De Zwarte Bonsem over van Dirk Vis.
Naast De Zwarte Bonsem was ook een stijfselhuis gelegen, vermoedelijk liet Vis dit na de aankoop van de molen bouwen. Het is niet duidelijk of dit stijfselhuis in verbinding stond met de molen.
Voor de productie van stijfsel had Vis een stoommachine laten plaatsen bij het stijfselhuis. Hiermee was Albert Vis de derde Zaanse ondernemer die met stoomkracht werkte. Alleen de blauwselfabriek in Westzaan en de firma Van Gelder waren hem voor geweest.
Op 31 december 1845 liet Albert Vis De Zwarte Bonsem tegen brand verzekeren in het zgn. Papiermakerscontract. De verzekerde waarde van de molen werd toen gesteld op Fl.20.000,-.
Albert Vis onderhield zeer goede contacten met de Wormerveerder ondernemer Jan Laan. De onderneming van deze aanvankelijk handelaar, zou later uitgroeien tot het reusachtige concern Wessanen & Laan.
Het merendeel van de productie op de molens van Albert Vis was in opdracht van Jan Laan. Later zou Jan Laan zich gaan toeleggen op de productie van olie met vijf eigen oliemolens. Het pellen van rijst bleef door de jaren heen gebeuren op de molens van Vis.
Albert Vis stierf in 1848. Zijn zaken werden voortgezet door zijn weduwe Neeltje Groen en zijn oudste zoon Jan Vis. Na het overlijden van Neeltje Groen werden de zaken verdeeld over de kinderen van Albert Vis. De twee broers Albert Vis en Gerrit Vis namen De Zwarte Bonsem en De Rosbaijer over. Broer Jan Vis ging verder met De Jonge Voorn.
Hoe de onderneming tussen de twee broers eindigt is mij niet geheel duidelijk. Albert Vis jr. stierf in 1866. Vermoedelijk zette Gerrit Vis de zaken toen alleen voort. De Rosbaijer werd in 1874 verkocht aan de firma Latensteijn van Voorst. Wat er precies met De Zwarte Bonsem gebeurde heb ik niet kunnen vinden.
Omstreeks 1894 kwam de molen definitief tot stilstand. Het einde voor De Zwarte Bonsem kwam in 1895, in dat jaar werd de molen geheel gesloopt.

Bronnen:
“De papiermolens in de provincie Noord-Holland” H.Voorn 1960 blz. 322-333
“Duizend Zaanse molens” P.Boorsma 1968 blz. 153-154
“250 Zaanse molens” R.Couwenhoven 2001 blz. 70-71
“Encyclopedie van de Zaansteek” 1991 blz. 738
“Molens in de Zaanstreek in oude ansichten deel 1” T.Neuhaus 1987 blz. 78
“Zaanse Windmolens” P.Boorsma 1939 blz. 21-23
“Wessanen’s Koninklijke fabrieken 1765-1940” R. Laan 1940 blz. 82-83/ 136
F. Rol, Zaandijk.
-----

In 1894 kwam de molen definitief tot stilstand. De Schager Courant van 11 feb. 1894 maakt daar als volgt melding van:
"Met de industrie gaat het te KOOG a»n de ZAAN nog niet naar wensch. Binnenkort zullen weer 4 molens het werk staken: de houtzaagmolen "de Dikkert", de oliemolen "de Wezel", de pelmolen "de Marsman", terwijl het werk van de rijstmolen "de Bonzen" [bedoeld wordt dus de Bonsem] overgebracht wordt naar de fabriek "de jonge Voorn" te Wormerveer."
Het einde voor De Zwarte Bonsem kwam in 1895, in dat jaar werd de molen geheel gesloopt.
Erik Zwijnenberg, 14 mei 2007.

aanvullingen

trivia
De Zwarte Bonsem was deels (aan de oostkant) nog gedekt met schaliën. Dat was een overblijfsel van zijn witpapiermolen verleden. Deze schaliën werden vroeger grijs geschilderd zodat het net was of de molen gedekt was met leien. De lijfbedekking aan de slechtweer kanten, waren in de loop der jaren vervangen door staande en liggende delen.

Op de molenwerf van De Zwarte Bonsem is nu een school gebouwd. Direct ten zuiden van deze school bevindt zich een straatje dat naar de molen is genoemd.
De tegenwoordige stationsstraat in Koog aan de Zaan heette vroeger het Bonsempad en was het toegangspad naar de molen.

De geruchten dat De Zwarte Bonsem na de sloop zou zijn verplaatst naar Weesp zijn pertinent niet waar.

De naam van de molen, De Bonsem (een niet meer gebruikte benaming voor een bunzing), stamt uit zijn volmolen-verleden. In volmolens werden wollen stoffen vervilt. De materialen die voor dit vollen (=vullen) gebruikt werden waren o.a. reuzel, gerotte urine en vollersaarde. Het is dus voor te stellen dat het in deze molens nu niet bepaald fris rook. Veel van deze molens kregen dan ook namen van dieren die behoorlijk konden stinken, zoals een walvis of een wezel.
-----

De pelmolens van de firma Wessanen & Laan.

In 1841 werd door de firma Wessanen & Laan pelmolen De Jonge Prinses gekocht. Verder werd in 1845 vergunning gevraagd en gekregen voor het inrichten van de oliemolens Fortuin en Bonte Kraai tot pelmolens. Deze aanvraag werd vermoedelijk slechts gedaan teneinde bewegingsvrijheid te krijgen, want van de vergunning is nooit gebruik gemaakt Voor 1863 was het pellen van gort hoofdzaak en kwam rijst op de tweede plaats, dit veranderde langzamerhand ten gunste van dit laatste produkt en in genoemd jaar had men drie windmolens tot het pellen van rijst in bedrijf: De Jonge Prinses, de Rosbayer en de Zwarte Bonsem. De beide laatste werden gehuurd van Albert Vis. Albert Vis was een vriend van Jan Laan en ook beider firma’s stonden met elkaar in bevriende relatie. Hij was waarschijnlijk de eerste rijstpeller aan de Zaan, want reeds in 1825 vestigde hij zich als zodanig met de tot pelmolen ingerichte molen De Jonge Voorn (aanvankelijk in huur, later -1827- in eigendom.)

Capaciteit

Wat de capaciteit van een rijstpelmolen betreft, wordt door een oud-meesterknecht, die jarenlang op verscheidene pelmolens heeft gewerkt, een maximum van 500 last per jaar genoemd. Dit zal men echter te beschouwen hebben als een maximum uit de tijd, dat de dagen der pelmolens reeds geteld waren en er reeds allerlei perfecties in aangebracht waren, waaronder motoren, die in enkele gevallen gedurende windstille perioden de molen aandreven. Voor een gortmolen wordt een capaciteit genoemd van 200 last per jaar. De pelmolens van de firma Wessanen & Laan verwerkten in 1869 elk ca. 350 last Een last is een oude volume-maat. De inhoud van een Amsterdamse last is 3003.57 liter Een last gerst komt op ongeveer 2040 kg, een last rijst op 1640 kg.

Overgang op Stoom

In 1871 werd besloten ook hier de stoomkracht toe te passen. De nieuwe stoompellerij die de naam Unie kreeg, onderscheidde zich in niet veel van wat de tot dusver bekende windpelmolen te zien had gegeven. Een een-cilinderstoommachine, systeem Nolet, van 112 pk, dreef de installatie, bestaande uit vier pelstenen (waarvan twee eerste-snee’s of relstenen en twee tweede snee’s), een paddysteen en een doppensteen aan. Ravelwiel, harp, waaierij enz treffen wij ook hier weer aan, doch ook een aantal builen, waaruit blijkt dat men de sortering van de gepelde rijst niet meer zo eenvoudig opvatte als vroeger. Het interne transport van de ene machine naar de andere geschiedde geheel met elevatoren en transportschroeven. Op 25 oktober 1872 was de Unie gereed en begon zij haar eerste partij Javarijst te pellen: 1038 balen Kadanghauer, met een uitkomst van vijfentachtig procent voorloop, acht procent middel en zeven procent meel. De Bonsem had, even tevoren dezelfde soort pellend, negentig en drie kwart procent voorloop, vier en een kwart procent middel en vijf procent meel gehaald. Hoewel dus de conclusie, dat de windmolen zuiniger pelde dan de stoomfabriek, zijn deze uitkomsten niet goed vergelijkbaar, want aan de Unie was blijkens de meeluitkomst, waarschijnlijk dieper gepeld. Hoe het ook zij, de resultaten schijnen niet tegengevallen te zijn, want van de Bonsem en de Rosbayer werd de huur opgezegd terwijl de Jonge Prinses overging in handen van de firma Bloemendaal & Laan.

Frans Limbeek, 31 okt. 2005.