Molen Plasmolen, Plasmolen

Plasmolen, Limburg
v

korte karakteristiek

naam
Plasmolen
modeltype
Ronde molen, grondzeiler
functie
korenmolen
bouwjaar
verdwenen
toestand
verdwenen
Toon op Google Maps met andere molens in de buurt  
Toon op Google Maps met andere molens in de buurt
Ten Bruggencate-nr.
01624 c
oude dbnr.
V959
Meest recente aanpassing
media-bestand
Molen 01624 c Plasmolen (Plasmolen)
deel onderstaande ansichtkaart

locatie

plaats
Plasmolen
gemeente
Mook en Middelaar, Limburg
streek
Noord-Limburg
geo positie
X: 191779, Y: 416794
N: 51.73865, O: 5.91968

constructie

modeltype
Ronde molen, grondzeiler
krachtbron
wind
functie
romp
ronde bovenkruier
plaats bediening
grondzeiler
bediening kruiwerk
buitenkruier
plaats kruiwerk
bovenkruier
over de wieken

de windborden waren in rood-wit-blauw geschilderd

afbeelding van onze ondersteuners

geschiedenis

toestand
verdwenen
bouwjaar
verdwenen
1920 onttakeld 1944 verwoest
geschiedenis

Karel van Uum, de pachter van de watermolens op de Plasmolen, besloot na onenigheden met de familie Wulfing en Von der Heydt op de berg in de nabijheid van de Bovenste Plasmolen een windmolen te laten bouwen.
Het was niet de eerste windmolen in Mook. Eerder stond er een, volgens overlevering, in de buurtschap Bisselt ten noord-oosten van Mook gelegen. Dit zou een standerdmolen zijn geweest, die naar de grote weg Nijmegen-Mook op de latere grensscheiding van de provincies Gelderland en Limburg werd verplaatst. Later kreeg deze molen bekendheid als de 'Heumensche Molen'. Het is niet zeker of het inderdaad de oorspronkelijke Bisseltse molen betrof, die op vrijdagavond 14 september 1928 door brand werd verwoest.
Zekerheid over het eerder bestaan van een windmolen in Mook kan ontleend worden aan het verzoek van Gerardus Aerts uit Meerlo, gericht tot het provinciaal bestuur in 1827, om zijn windgraan- en pelmolen van Mook naar Sevenum over te plaatsen. De overplaatsing naar Sevenum vond echter geen doorgang. Hij bouwde een houten achtkante grondzeiler in Swolgen; tien jaar daarvoor had hij in Oirlo bij Venray een stenen grondzeiler laten bouwen. De betreffende stukken geven echter geen plaatsbepaling in Mook. Op een stafkaart uit 1856 wordt een windmolen op Bisselt als afgebroken aangeduid. Een houten achtkante grondzeiler kan gemakkelijk verplaatst worden. hetgeen een aanwijzing kan zijn dat Aerts deze molen naar Swolgen heeft laten verplaatsen. De Districts Militaire Commissaris te Roermond zegt daarover in zijn brief aan Gedeputeerde Staten: Het verkieselijk te vinden dat dit werktuig van de uiterste grenzen van het Rijk naar het innerlijke wordt verplaatst, waardoor alle mogelijkheid tot sluikhandel te bevorderen wordt afgesneden.
In het midden van de 19e eeuw was Bisselt zeer dun bevolkt, de meeste huizen van Mook stonden langs de weg Nijmegen-Venlo, waarvan de meeste bewoners landbouwers waren. Met twee watermolens in zijn omgeving zal Aerts het ongetwijfeld nuttiger hebben gevonden de windmolen van zijn zeer fraaie hoge standplaats te verplaatsen naar het lagere Peeldorp.

De behandeling van de verzoeken van Karel van Uum voor de bouw van een windmolen vond in de jaren 1861-1862 plaats; in 1863 was de molen gereed. Hij stond hoog bij het kruispunt van de huidige rijksweg Nijmegen-Venlo en de afslag naar Middelaar. De berg bestond uit gemeenteheide en werd het Middelaarsbroek genoemd. Karel van Uum had voor de bouw van de molen op 29 oktober 1862 een perceeltje heide boven op de berg en een perceeltje aan de voet van de berg samen groot 25 roeden van de gemeente Mook en Middelaar gekocht voor 25 gulden.
Vanuit alle richtingen was de molen zichtbaar. Het was een grondzeiler met een fraaie witte romp en een houten gevlucht met een lengte van ongeveer 23 m. Oorspronkelijk was de kap gedekt met planken en geteerd asfaltpapier. Toen de molen een andere bestemming had gekregen werd een rietdek aangebracht waardoor de slanke lijnen werden verstoord. Aan de voet van de berg bouwde Van Uum een woning, die later tevens als herberg werd ingericht. De windmolen stond er precies boven.
Van Uum overleed in 1880. De molen met huis, schuur en stal werden verkocht aan Theodoor Linders, een landbouwer uit Ottersum. In hetzelfde jaar werd Willem Adrianus Verouden, schoonzoon van Karel van Uum door koop eigenaar. Hij overleed in 1905 en liet drie minderjarige kinderen achter. Twee jaar later werd Willem Geerlings timmerman in Arnhem, door koop eigenaar van de molen met aanhorigheden. Het huis met de schuur en de stal aan de voet van de berg verbouwde Geerlings tot twee huizen en een herberg. Deze panden verkocht hij met de molen in 1911 aan Peter Hubert Gommans, molenaar in Sevenum. Het huis met de herberg werden verbouwd en uitgebreid tot een hotel-pension. 'Buitenlust' genaamd. De windmolen werd de eerste jaren nog bemalen door Alfons Verouden, de zoon van Willem. Verouden werd daarna pachter en molenaar van de bovenste molen en bleef dat tot de herfst van 1944. Na zijn vertrek bleef de windmolen definitief stilstaan. Als attractie liet Gommans naast de molen een houten uitzichttoren bouwen van waaruit men prachtige vergezichten op de omgeving had.
In 1919 verkocht Commans de molen aan Sibendyna Marva van den Berg uit Nijmegen, die tot aan de sloop eigenaresse bleef. In 1920 werd de molen van zijn wieken ontdaan en verbouwd tot huis en atelier, waarna de kunstschilder Leo Niehorster zich in de molen vestigde. Vanaf 1930 werd de molen als woonhuis gebruikt door de Friese arts Alb. Daan.
Beschietingen in het najaar van 1944 verwoestten de molenromp en het hotel-pension 'Buitenlust'. Ter plaatse werd de rijksweg later verbreed en niets herinnert er nog aan de plek waar zowel de molen als 'Buitenlust' hebben gestaan. Eén gedeelte van de weg aan de achterkant van de berg, die vroeger de molenkarren moesten nemen om de molen te bereiken, draagt tegenwoordig de naam 'Molenweg'.

nog waarneembaar

Funderingsresten nog aanwezig

aanvullingen

trivia

NB De aangegeven locatie is een schatting naar de TK van 1910.