In 1846 vroeg Mathijs Mandervelt uit Maastricht aan het provinciaal bestuur vergunning om in Mheer een windmolen op te richten.
In 1847 kocht hij een stuk grond op de Banholterheide, dat omschreven was als 'Op de Heide'.
De molen was een lage houten achtkant op een achtkante gemetselde onderbouw van baksteen, een binnenkruier, die het maalwerk van een standaardmolen had. Dit zou er op wijzen dat er één koppel stenen was dat precies in het midden van de molen lag. Het aswiel dreef daarbij direct het steenrondsel op het staakijzer aan.
Op een avond dat molenaar Honjet aan het malen was, had hij gezelschap van een zekere Cornelis Rademakers, die vaak bij hem op bezoek kwam en de helpende hand bood. Tijdens het gesprek was het kaar boven de maalstenen leeggeraakt. Honjet droeg snel een zak naar boven -de molen had geen luiwerk- om die in het kaar leeg te schudden. Zijn halsdoek werd daarbij door het steenrondsel gegrepen waardoor de molenaar werd onthoofd, een soort ongeval dat op molens geen uitzondering was. Cornelis legde met de licht de stenen op elkaar en zette met de prems (de vang) de molen stil en waarschuwde de familie in het dorp.
Nu was Honjet volgens het kadaster niet de eigenaar, maar hij zal de pachter van de molen zijn geweest. De molen was juist klaar of Mandersvelt verkocht hem in 1847 (mogelijk 1848) aan de Maastrichtse koopman Hubert Coffin. Na diens overlijden vond op 24 augustus 1866 een deling van de nalatenschap plaats tussen Joannes Hubertus Coffin. grondeigenaar en rentenier in Mechelen aan de ene kant en Jan Hubert Coffin, rentenier in Maastricht en Elisabeth Coffin, religieuze in Maastricht aan de andere kant.
Genoemde J.H. Coffin uit Mechelen was getrouwd met Maria Hubertina Schrijnemaekers. Zij overleed in 1865. Coffin handelde in deze deling als vader en voogd van zijn twee minderjarige kinderen Jan Hubert Louis en Francois Joseph.
De molen met toebehoren werd toegewezen aan Jan Hubert Coffin in Maastricht. In 1867 kwam Elisabeth of Maria Elisabeth Hubertina Antonia Coffin, kloosterzuster onder de naam moeder Hubertina, in bezit van de molen. Op 22 juli 1873 verkocht ze deze aan Pieter Honje(t) te Op Zinnick, gehuwd met Hubertina Klinckenberg. Hij was een zoon van de verongelukte molenaar en koetsier van beroep. Met een knecht zette hij het maalbedrijf van zijn vader voort. Door zijn merkwaardige levenswijze verliep echter het gemaal. De molen brandde in 1877 af.
Honje(t) liet hem geheel in steen herbouwen, waarbij de molen de later bekende vorm kreeg. In het opgaande metselwerk was een scheiding zichtbaar, die aangezet was juist boven de toog van de twee grote toegangspoorten, die tegenover elkaar in de onderbouw waren aangebracht. Dit zou er op kunnen wijzen dat bijna 2/3 deel van de romp later is opgemetseld.
De molen werd ingericht met twee koppel stenen en een spoorwiel, afkomstig van een watermolen. De bouw werd in hetzelfde jaar of kort daarna voltooid. Honje(t) had de kooppenningen nog niet geheel aan de eerwaarde moeder Hubertina betaald, zodat zij de molen openbaar liet verkopen. De hoogste bieder was Jean Joseph Coffin, koopman in Maastricht, die namens zijn eerwaarde zuster Elisabeth de molen had teruggekocht.
Honje(t) emigreerde daarop met zijn gezin naar de Verenigde Staten van Amerika.
Een jaar later werd de molen verkocht aan Jan (of Johannes) Joseph Honjet, die schoenmaker in Banholt was. In 1880 kwam de molen door koop in het bezit van molenaar Willem van Houdt. Hij was afkomstig uit Beek-Klein Genhout en gehuwd met Sophia Hubertina Aerts. Waarschijnlijk was hij reeds in Banholt als pachter gevestigd. In zijn huis opende hij tevens een café. Voor het zeven van bloem uit tarwemeel plaatste hij in de windmolen een bloembuil. een houten machine die in Zuid-Limburgse windmolens niet vaak voorkwam.
In 1906 volgde zijn zoon Willem hem als molenaar In 1915 werd hij door uitkoop van mede-eigenaren alleen-eigenaar. Zijn zoon, eveneens Willem genaamd, werd in 1918 eigenaar.
De jaren van de Eerste Wereldoorlog waren voor het maalbedrijf en de handel van Van Houdt een gunstige tijd. Het gemaal en de interesse van de molenaar verslapte echter in de jaren twintig.
Mede onder invloed van de toenemende concurrentie door een motormaalderij in het dorp werd de molen stilgezet en verviel hij tenslotte geheel. Blijkbaar stond de molen buiten het gezichtsveld van geïnteresseerden en instanties want voor zover bekend is er geen enkele poging gedaan het merkwaardige stenen achtkant van de ondergang te redden.
De romp werd eerst in 1936 en vervolgens in 1959 gedecimeerd en tenslotte ter hoogte van de maalzolder met een kap afgedekt om verder als stal of schuur te dienen.
Bron: De Molens van Limburg
van P.W.E.A. van Bussel 1991
De molen op de Banholterheide stond in het dorp Banholt bij Mheer.
-----
Sinds kort zijn er plannen om deze molen in oude luister te herstellen (d.w.z. als volwaardige molen).
Informatie van Vincent Claessens, 22 februari 2009.