Molen Onderste Molen, Schinveld

Schinveld, Limburg
v

korte karakteristiek

naam
Onderste Molen
modeltype
Watermolen
functie
korenmolen
bouwjaar
verdwenen
toestand
restant
beek
Rode Beek
Toon op Google Maps met andere molens in de buurt  
Toon op Google Maps met andere molens in de buurt
Ten Bruggencate-nr.
01118 b
oude dbnr.
V456
Meest recente aanpassing
media-bestand
Molen 01118 b Onderste Molen (Schinveld)
Foto: Ton Slings, opname 2009

locatie

plaats
Schinveld
beek
Rode Beek
gemeente
Beekdaelen, Limburg
streek
Zuid-Limburg
kadastrale aanduiding 1811-1832
Schinveld A (3) 909 Jan Jozef Dohmen
geo positie
X: 196379, Y: 330986
N: 50.96707, O: 5.97624

constructie

modeltype
Watermolen
krachtbron
water
kenmerken
functie
gangwerk
wateras
rad
rad diameter
vanaf 1913 Francis-turbine
afbeelding van onze ondersteuners

geschiedenis

toestand
restant
bouwjaar
verdwenen
gesloopt
geschiedenis
De Onderste Molen lag met de Bovenste Molen op de Rode Beek aan de Brunssummerstraat, maar dichter bij het dorp Schinveld. Als onderste molen had hij lagere waterpeilen en was gedeeltelijk afhankelijk van de waterlossing bij de Bovenste Molen.
Tussen de twee molens nam de Rode Beek overigens nog de Merkelbekerbeek op, die eveneens voor enige watertoevoer zorgde. Boven de molen liep uit de rechteroever een afslagtak, voorzien van een verdeelwerk, die zich beneden de molen weer met de beek verenigde. Ten noorden van Schinveld vindt een samenvloeiing van de Nederlandse en de Duitse tak van de Rode Beek plaats. Daarna dreef de beek tot omstreeks 1950 de Roermolen van Jabeek.
De Onderste Molen werd in 1771 gebouwd door en voor rekening van de Schinveldse aannemer Peter Antoon Bex, echtgenoot van Anna Elisabeth Reynders. De initialen van beide echtlieden stonden boven de hoofddeur van de molen. Anton Bex was in zijn tijd een belangrijk aannemer. Van 1801 tot 1807 was hij ook burgemeester van Schinveld. Voor de bouw van de molen kreeg hij toestemming van Maria Theresia, keizerin van Oostenrijk want Schinveld behoorde toen tot de Oostenrijkse Nederlanden. Bij de molen werd ook een vergaarvijver aangelegd, plaatselijk "wijer" genaamd, waarin het maalwater werd opgestuwd.

Na Bex was molenaar F.Th. Dortrans eigenaar. Hij verkocht de molen bij akte van 28 december 1825 aan Math. Linssen uit Berg. Linssen bleef er zeven jaar molenaar en verkocht de molen bij akte van 26 januari 1832 aan Jan Joseph Dohmen te Schinveld. Na deling werd in 1871 Jan Antoon Dohmen eigenaar en in 1878 na boedelscheiding Jan Mathijs Dohmen, wethouder in Schinveld. Mede-eigenaar werd de landbouwer Christiaan Joseph Dohmen. eveneens uit Schinveld.
De molen lag aanvankelijk aan de 'Duiker'. Op het einde van de 19e eeuw werd de ligging met 'Aan de Winkelstraat' aangeduid. Bij de molen stond een huis met schuren. In 1883 werd een deel van de molen afgebroken en werd een bijbouw aangezet. Vijf jaar later werd het houten middenslagrad vernieuwd. Het nieuwe rad had dezelfde afmetingen als het oude: de middellijn bedroeg 6,28 m en de breedte 0,53 m. Het rad was nogal smal, maar de werking werd verbeterd door het aanbrengen van een houten krop. Naast de maalsluis bevond zich een lossluis in het gebint.
In 1903 vond een boedelscheiding plaats en werd Andries of Andreas Diederen, molenaar in Schinveld en gehuwd met Maria Agnes Dohmen, eigenaar. Na zijn overlijden in 1908 zetten zijn vrouw en vier kinderen het bedrijf voort. Bij boedelscheiding in 1919 werd Joseph of Christiaan Joseph Diederen, gehuwd met Maria Cornelia Gielen, eigenaar van de molen.
In 1913 werd het middenslagrad vervangen door een Francis-turbine, waarvoor Gedeputeerde Staten op 23 mei vergunning aan de weduwe van Andries Diederen verleende. De turbine met de maalstoel werd geleverd door de firma Atorf en Propfe uit Paderborn (D.). De maalstoel bestond uit gietijzeren kolommen, waarop twee koppel 16-er stenen lagen, die rechtstreeks met een riem door de verticale turbine-as werden aangedreven. In 1913 werd ook een houtzagerij bijgebouwd naar het voorbeeld van de Hammermolen van de firma Van Esser in Neer. De turbine ontwikkelde echter een te klein vermogen voor het bedrijf, zoals achteraf bleek, en werd daarom in 1928 vervangen door een grotere. Later werd een elektromotor als hulpkracht op de aandrijving van de steenspillen geplaatst.
De molen had een loongemaal en was bovendien gespecialiseerd in het malen van bakrogge, die afhankelijk van het doel grof tot fijn werd gemalen. Voor het pletten van haver, dat als paardenvoer werd gebruikt, stond een pletter opgesteld. Verder had de molen een bloembuil met drie doorgangen. Van het einde van de jaren dertig tot 1952 huurden de Gebr. Diederen de Bovenste Molen. De molen werd ingericht voor het malen van rogge. Het daarvoor benodigde koppel stenen was afkomstig van de meelfabriek van Jules van de Venne in Echt.
Tot in de jaren vijftig werd in de Onderste Molen nog regelmatig met de stenen gemalen en werd de molen goed onderhouden. Hij bestond toen uit een fraai wit bakstenen gebouw met onder hetzelfde wolfdak het molenaarshuis en het turbinegebouw.
De molen stond op de linkeroever van de beek. Op de rechteroever werd het bedrijf in 1946 uitgebreid met een magazijn dat op het turbinegebouw aansloot. Daarin werden later een elektrische hamermolen en een mengerij geïnstalleerd voor de bereiding van samengesteld veevoer. Als bouwmateriaal werden asbest-cementplaten gebruikt. Het gebouw vormde daardoor een schril contrast met de molen. In 1963 werd het bedrijf omgezet in een vennootschap, hetgeen tevens het einde van de watermolen betekende. In 1964 werden de stuwrechten afgekocht. De molen werd gesloopt en de gereedliggende plannen voor een ruilverkaveling en beekkanalisatie konden worden uitgevoerd. In 1973 werd ook het mengvoederbedrijf stilgelegd en de laatste molenaar Jos Diederen legde zich uitsluitend toe op de verkoop van voer voor vee en huisdieren.

nog waarneembaar