- naam
- De Steenbok / Halfwegsmolen
- modeltype
- Ronde molen, stellingmolen
- functie
- pelmolen, oliemolen
- bouwjaar
- verdwenen
- toestand
- verdwenen
- Toon op Google Maps met andere molens in de buurt
- Toon op Google Maps met andere molens in de buurt
- Ten Bruggencate-nr.
- 00468 a
- oude dbnr.
- V1123
- Meest recente aanpassing
Molen De Steenbok / Halfwegsmolen, Groningen
Groningen, Groningen
v
locatie
- plaats
-
Groningen
- plaatsaanduiding
- Boterdiep oz., 1,7 km NNW v.d. toren
- gemeente
- Groningen, Groningen
- streek
- Groningen (stad)
- kadastrale aanduiding 1811-1832
- Groningen A (1) 124 Rudolphus Gritinus Hoekzema, koopman
- geo positie
-
X: 233685, Y: 583733N: 53.23440, O: 6.56564
constructie
verwijzingen
- allemolens.nl
- Kijk op allemolens.nl voor historische foto's en documenten van deze molen
- inventarisnummer
- 0585 vdV
geschiedenis
- toestand
- verdwenen
- bouwjaar
-
circa
- verdwenen
-
1913 deels gesloopt ca. 1935 restant gesloopt
- voorganger
- geschiedenis
-
In een bocht aan de oostelijke zijde van het Boterdiep in Groningen – een kanaal waarvan het oudste gedeelte in 1625 vanuit Bedum naar die stad was aangelegd – werd in 1710 een molen gebouwd; halverwege de voormalige Nieuwe Ebbingepoort (1620-1878) en het gehucht Noorderhoogebrug.
In de volksmond werd die molen met de naam De Steenbok daarom veelal Halfwegsmolen genoemd. Dit was een olie- en pelmolen; een achtkante bovenkruier met houten stelling en stenen tussen- en onderstuk die werd gebouwd in opdracht van Peter Thomas en Peter Dercks.
Sinds 1740 was Simon Jans Blaupot eigenaar van deze molen; daarvoor Alke Peters Medendorp en Reinder Peters. Blaupot werd later opgevolgd door zijn zoons Jan en Pieter.
Opregte Groninger courant, 10-12-1762
JANNEKE van DELDEN Wed. SYMON BLOUPOT , gedenkt op Donderdag den 23 December 1762 's avonds, uuren, ten Huyze van juffrouw de Wed. Langerfeld in Groningen , daar de Conditien 3 daagen voor de Verkoopdag kunnen gelesen Worden , by Strykgeld te Verkopen , een Pelmolen met een Huys en Hof staande op eygen grond tot Noorder Hogerbrugge , buyten de Ebbinge Poort by Groningen , onder het E.E. Gerigte van Zelwert staande en gelegen, om op Imo May 1763 te aanvaarden ; alles nader in de Anslagen vermelt.
Bij notariële akte van 1814 verkreeg Beerend Doornbusch de halve eigendom uit de erven van zoon Jan Simons Blaupot en in 1822 de andere helft uit de erven van diens broer Pieter Simons Blaupot.
De heren Blaupot zijn binnen zes jaar in Groningen overleden: Jan op 01-02-1813 en broer Pieter op 24-12-1819.
De weduwe van B. Doornbusch († 05-01-1829), Jacoba Wijn, verkocht nog in datzelfde jaar de molen aan Rudolphus Grietienus Hoeksema; overleden op 21-07-1849. Zijn weduwe Hilje Jonker verkocht diens bezit daarop aan Hendrik Klaassens Bakker; overleden op 14-06-1865.
Uit kadastrale en notariële akten blijkt hoe die verkoop in opdracht van Hilje Jonker – weduwe van genoemde R.G. Hoeksema – tot stand kwam.
In 1849 werd de Halfwegsmolen publiekelijk geveild en omschreven als ‘een olie- en pelmolen (huis-nr. G 172 aan de Trekweg), een Heerenbehuizing (huisnr. G 161 aan de Trekweg), schuren, knechtenwoningen, verdere gebouwen; benevens een vaste beklemming van den tuinheemen en gronden waarop gemelde gebouwen zijn staande; en van het daarbij gelegen weideland alles tesamen groot 2 bunders, twintig roeden en vijftig ellen; doende jaarlijks op Martini (= 11 november) aan den Ontvanger der Nederduitsche Hervormde Gemeente te Groningen de som van vijf en dertig guldens. Alles staande en gelegen onder Groningen buiten de Ebbingepoort aan de Trekweg, bekend op de kadastrale plans der gemeente Groningen onder de Sectie A nummer 121 tot en met 125 en daarbij de roerende goederen behorende bij de molen’. (1)
Kort voor die verkoop waren op 20 januari 1847 as en beide roeden nog door storm omlaag gestort.
Onder de roerende goederen werd verstaan: molenzeilen, oliepompen, slagbeitels, bascule, zaadkist, olievaten, maatbekers en zelfs vee. Roerende en onroerende goederen werden apart geschat, maar vormden samen de verkoopprijs. De som waarvoor een molen en bijbehorende percelen en gebouwen werden verkocht kon hoger of later uitvallen; afhankelijk van de waarde van het roerend goed. De grondoppervlakte behorende bij de Halfwegsmolen bleef steeds 2 ha, 20 are en 50 centiare. In 1900 kwam daar nog eens 40 centiare bij, maar vanaf 1915 werden de bijbehorende gronden opgedeeld en apart verkocht.
Zoals hiervoor reeds vermeld werd deze molen in 1710 gebouwd en nadien verhoogd blijkens een uit 1781 daterende conventie waarin werd gesteld de opbouw van gemelde molen te mogen oprichten, waarbij haar de vrijheid zou worden gegeven met tabaksstengels op de molen te mogen malen. (2)
Moleneigenaar was toen hiervoor genoemde Pieter Blaupot.
Hendrik Klaasens Bakker werd in 1849 werd bij bovengenoemde publieke veiling de nieuwe eigenaar die de molen tot aan zijn dood (1865) in bezit heeft gehad. Zijn opvolger werd Jan Lammert Woldring die als timmerman van beroep zijn eigendom had verkregen bij proces-verbaal van publieke verkoop d.d. 17 augustus 1865. Deze verkocht de molen met aanhorigheden op 24 april 1866 aan Jan Jans Nienhuis; olie- en pelmolenaar te Garrelsweer.
Het Selwerderdiepje en de Trekvaart waren samengevoegd bij de aanleg van het Boterdiep; zo genoemd omdat deze uitkwam bij de Boteringepoort in de stad Groningen. Langs Zuidwolde en Bedum is dit een kanaal naar Onderdendam waar het zich in drie takken splitst: naar Zoutkamp, Warffum en Uithuizen. In 1625 werd het Boterdiep tot Bedum gegraven; op kaarten uit die tijd aangeduid als de Cleysloot.
Op een historische kaart van de gemeente Groningen is de molen in de oostelijke bocht van het Boterdiep aangeduid (zie afb.2):
In het Bevolkingsregister gemeente Loppersum, deel Garrelsweer staat vermeldt dat Jan, Willem
en Itje Nienhuis op 14 oktober 1865 werden uitgeschreven met de aantekening: vertrokken naar Groningen. Zij namen toen hun intrek in dit molencomplex; destijds plaatselijk bekend Boterdiep 54.
Twee broers en twee zussen Nienhuis hebben sindsdien tot 1900 het molenaarshuis bewoond.
Uit de kadastrale kaart van 1886 blijkt dat in de weilanden tussen de Korreweg en de huidige wijk Selwerd slechts twee gebouwen stonden. Dit waren De Steenbok met bijbehorende schuren en een “herenhuis” aan de Trekweg, en het armenhuis van de Nederlands Hervormde Diaconie (Avondrust, 1883-1934) aan de Korreweg; ter hoogte van de latere Ambonstraat. (4)
Hilje Nienhuis – in de bevolkingsregisters van de gemeente Groningen bekend onder de naam Hilje Jans Nienhuis – heeft zich (evenals haar broers Jan en Willem, en zus Itje was zij ongehuwd) op 12 augustus 1879 eveneens in het molenaarshuis aan het Boterdiep te Groningen gevestigd.
De reden dat ook zij op 43-jarige leeftijd Garrelsweer verliet om bij haar beide broers in te trekken
lag voor de hand. Vijf maanden eerder was hun zuster Itje (nu geschreven als Ietje) op 14-03-1879 overleden; 38 jaar oud
Jan Nienhuis, die samen met zijn broer Willem en zus Itje in 1865 naar Groningen kwam, is op 21-12-1898 overleden; 74 jaar oud en op die leeftijd nog molenaar van beroep. Slechts drie maanden voor zijn dood is diens zus Hilje Nienhuis op 16-09-1898 overleden.
Kort nadat deze vrouw stierf is Trientje Landstra, afkomstig van Adorp maar in Zoutkamp geboren, als inwonende diensbode op 28-11-1898 bij de familie Nienhuis ingetrokken. Twee jaar later zijn werkgever en werkneemster op 07-06-1900 in Groningen getrouwd. De bruidegom Willem Nienhuis was bij dit huwelijk 70 jaar en inmiddels zonder beroep; de bruid Trientje Landstra 36 jaar!
Willem Nienhuis was bij zijn huwelijk al niet meer woonachtig in het molenaarshuis van De Steenbok; vrij kort nadat zijn broer Jan was overleden is hij met zijn bovengenoemde dienstbode elders binnen de stad Groningen gaan wonen.
Het boekwerkje Hervonden Stad 2003 waarin opgenomen een artikel van Bea Havinga vermeldt op pagina 83: In 1878 was Jan Jans Nienhuis, de laatste molenaar van de Halfwegsmolen, gestorven; daarna ging de molen, meestal als middel tot geldbelegging, van hand tot hand. Niets is echter minder waar: Nienhuis was oliemolenaar te Garrelsweer waar hij op 01-10-1877 is overleden. Voor zover bekend heeft hij dat dorp nimmer verlaten!
Wel is bekend dat op 2 april 1873 J. Nienhuis met zoon en dochter uit Garrelsweer bij Oosterhoogebrug met paard en wagen in het Damsterdiep te water geraken. (5)
Met uitzondering van zoon Willem was in 1898 niemand van diens kinderen in Groningen nog in leven. Ook zijn broer Doeke en zuster Willemina Nienhuis; beiden toen rond de 60 jaar, werden op 15-10-1900 in het Bevolkingsregister gem. Groningen ingeschreven op het adres Boterdiep.
Ook zij waren afkomstig van Garrelsweer en zijn daar op 30-04-1901 teruggekeerd. Kennelijk was het molencomplex De Steenbok kort vóór of na die datum verkocht en kreeg in de jaren 1901-1904 als nieuwe eigenaar ene Folkert Everts.
Kort daarna verscheen een afbeelding van deze molen als ansichtkaart (zie afb.3)
Deze ansichtkaart heeft als verzendadres: ‘Aan den Jongenheer B. van der Veen; Eemskanaal N.Z. 12 te Groningen’. Dit was Berend van der Veen (1891-1987); geboren op 1 oktober 1891 te Eenrum als zoon van de toen 34-jarige aannemer Christopher van der Veen.
Nadien, met name in de jaren 1924 en 1925, ontpopte Berend zich in de vastlegging van de historie betreffende de vele molens in de provincie Groningen en daarbuiten. Van zijn hand zijn ook een aantal boeken op molengebied verschenen waarin hij zich als auteur B. van der Veen Czn. noemde.
Een tweede ansichtkaart, nu ingekleurd, (zie afb,4) werd op 1 februari 1905 verzonden aan Mej. G.J. van Klooster – Westerkade; eveneens te Groningen
Beide afbeeldingen zullen zijn gemaakt toen Lukas Kamps hier molenaar/eigenaar was.
In de periode 1904-1911 heeft hij molen De Steenbok in bezit gehad en werd daarna opgevolgd door zijn zoon Willem die de molen in 1913 heeft laten afbreken.
De periode na 1913 tot heden
De Steenbok was als molen toen reeds in onbruik geraakt; het fundament was verzakt en de kap afgewaaid. De aangebouwde schuur alsmede een muurrestant van de molen en het molenaarshuis, daterende uit de achttiende eeuw, werden pas gesloopt omstreeks 1935; een periode waarin concrete plannen ontstonden om op deze locatie woningbouw te plegen.
Met het bouwrijp maken van de grond was men al in 1919 begonnen t.b.v. de aanleg van het tuindorp De Hoogte naar het ontwerp (1906) van ir. J.A. Mulock Houwer (directeur Gemeentewerken).
Eind negentiende eeuw werden woningen gebouwd langs de uitvalswegen van het Boterdiep en de Korreweg; zoals aan de Rodeweg, de Nieuwe Ebbingestraat, de Singelweg en aan het begin van de Korreweg en de Bankastraat. Op de hoek Boterdiep/Turfsingel/Bloemstraat tot de Bedumerweg werd het Boterdiep in 1912 gedempt; het laatste deel van die waterweg tot aan het van Starkenborghkanaal volgde in 1953. De huidige Bedumerweg is aangelegd over het tracé van het voormalige Boterdiep.
Aan de Soendastraat verrees in 1955 het z.g. Soendablok; een flatgebouw dat oorspronkelijk voor vier woonlagen was gepland maar nog een extra laag verkreeg: bedoeld voor dakterraswoningen zodat uiteindelijk 117 woningen konden worden opgeleverd.
In 2000 werd dit appartementencomplex gesloopt omdat het niet meer rendabel was te exploiteren.
Recentelijk (ca. 2004) kreeg dat terrein, gelegen in het noorden van de stad Groningen, een nieuwe woonbestemming. In de Indische woonwijk aan de Molukkenstraat, als zijstraat van de Bedumerweg, verrees het appartementencomplex Muldershof waar men zelfstandig kan wonen.
Indien de oudere bewoner continu zorg nodig heeft is het een steunpunt, waarmee wordt voorkomen dat men in een instelling moet worden opgenomen. Tevens heeft dit appartementencomplex een activiteitencentrum.
De naam van dit woon- en zorgcentrum moge duidelijk zijn: eertijds stond hier een molen!
Tijdens archeologisch onderzoek in april 2001, na de sloop van het Soendablok, werden de fundamen-ten en de waterinlaat van de molen aangetroffen. Het ronde fundament met een diameter van 10.5 m binnenwerks was aan de zuidoostkant flink verzakt. De waterinlaat van de molen naar het Boterdiep was duidelijk van latere datum; het gewelf van de inlaat stond ‘koud’ tegen het molenfundament (geen metselverband tussen beide muurdelen). Aan de noordwest zijde van de waterinlaat bevond zich een restant van een houten beschoeiing die ooit langs de oever van het Boterdiep was aangebracht. (6)
Bij die opgravingen werd ook een ronde granieten steen aangetroffen; met daarin een vierkant gat.
Betwijfeld werd of hier sprake was van een kollersteen (d.i.: een maalwerktuig) die een diameter van 73 cm had; de breedte bedroeg 58 cm.
Opvallend was dat de hoeken van deze steen rondom waren verwijderd; die vondst werd opgeslagen op het terrein van projectontwikkelaar Rottinghuis, gevestigd te Groningen.
Bij dat onderzoek bleek tevens dat de molen zo’n 20 tot 25 cm uit het lood heeft gestaan. Het is echter onduidelijk dat dit de reden is geweest om de molen te laten afbreken; naar alle waarschijnlijkheid was het in die tijd niet meer rendabel om De Steenbok in de gecombineerde functie van olie- en pelmolen in bedrijf te houden. Sinds 1910 werd de molen uitsluitend als korenmolen gebruikt zoals blijkt uit de notities die ons zijn overgeleverd van eerder genoemde B. van der Veen Czn.
De plaatselijke verbreding van het Boterdiep, na samenvoeging van het Selwerderdiepje en de Trek-weg in 1653, leverde extra manoeuvreerruimte op voor vrachtschuiten. Bovendien konden deze in de molen varen om daar te lossen en te laden nadat De Steenbok in 1781 was verhoogd. Dit was mogelijk omdat tussen een bruggetje en de molen een gewelf was gemetseld dat tot aan de molen doorliep.
Vanaf het Boterdiep konden platbodems onder dat bruggetje door het gewelf binnenvaren waarna men na nog een aantal meters de molen bereikte. Op die manier was het mogelijk, geheel onderdak, gerst en oliehoudende zaden droog te kunnen lossen en tevens verwerkte producten zoals olie, lijnkoeken en gort te kunnen inladen. Van die inlaat, gedempt met grote brokken tras (= gemalen tufsteen) werden de restanten tijdens bovengenoemd archeologisch onderzoek bloot gelegd. Die restanten hadden een lengte van 5.20 m en een breedte van 3.75 m; naar men aanneemt is dit de inlaat geweest.
Gezien van buitenzijde tot buitenzijde bedroeg de diameter van de molen 12.30 m; de muren waren aan de onderzijde 85 centimeter dik. De stelling werd verticaal ondersteund en de roeden waren zelf-zwichtend; d.w.z.: de zeilen op de molenwieken waren vervangen door houten kleppen die bij de staart open en gesloten konden worden, afhankelijk van de windkracht; een systeem dat vanaf 1891 op de Groninger molens – maar ook daarbuiten – werd ingevoerd.
Tekst: Geert Nienhuis, Assen, oktober 2012.
Bronnen:
‘Hervonden Stad 2003’; Jaarboek voor archeologie, bouwhistorie en restauratie in de gemeente Groningen met daarin het,
artikel ……. staande en gelegen aan de Trekweg, halverwege Nieuwe Ebbingepoort en Noorderhoogebrug …….; auteur:
Bea Havinga
‘De Nieuwe Zelfzwichter’ – Jaargang 5 no. 2 – juni 2001; kwartaalblad van de gezamenlijke Groninger molenorganisaties
inzake artikel van H. Noot: Slopers stuitten op fundamenten van een olie- en pelmolen aan het Boterdiep
Groninger Molenboek (1981) door B. van der Veen Czn. – zelfzwichting; pag. 146
archieven Vereniging De Hollandsche Molen via de website Allemolens.nl
website inzake Verdwenen molens www.molendatabase.org / molendb.
Idem RHC Groningen Archieven t.b.v. genealogisch onderzoek www.allegroningers.nl
bevolkingsregisters Loppersum/deel Garrelsweer; aanwezig bij RHC Groninger Archieven
ditgitale encyclopedie Wikipedia via de website http:///nl.wikipedia.org/wiki /Boterdiep
Groninger Enyclopedie (1954) door K. ter Laan
Van Gerleviswert tot Garrelsweer – Geschiedenis van Garrelsweer beschreven door Geert Vos
Uitgegeven t.g.v. het 950-jarig bestaan van Garrelsweer in 2007 door Stichting Historie van Garrelsweer
Noten:
1. citaat Bea Havinga in ‘Hervonden Stad 2003’
2. notitie van B. van der Veen Czn.; nu aanwezig in archieven van Veren. De Hollandsche Molen
3. zie noot 1
4. zie noot 1 – pag. 81
5. Van Geleviswert tot Garrelsweer; pag. 150
6. zie noot 1 – pag. 83,84 -
draag zelf bij
- foto's
- foto's insturen