In het begin van de 19de eeuw was deze molen eigendom van Willem Derkx. In die tijd was het een graan- en oliemolen. Bij deling van de nalatenschap in 1854 kwam de molen in bezit van Peter Derkx, molenaar in Geysteren, gehuwd met Margaretha Janssen.
Na het overlijden van het echtpaar Derkx-Janssen lieten de erfgenamen de nalatenschap openbaar verkopen. De akte, verleden voor notaris Haffmans te Helden op 22 augustus 1892, vermeldt de erfgenamen (let op de spelling!): Hendrikus Dercks, molenaar te Well; Wilhelmus Dercks, molenaar te Klimmen; Franciscus Dercks, molenaar te Geysteren.
De goederen werden in massa toegewezen aan Hendrikus Dercks, molenaar te Well.
Het volgende jaar verkocht hij deze uit de hand aan Piet of Peter Johannes Stevens te Geysteren. Tot de koop behoorden: huis, stal, schuur, bakhuis, bergplaats, boomgaard, watergraan- en oliemolen, tuin en weiland, alsmede enige goederen onder Maashees. Naast de molen werd ook het boerenbedrijf uitgeoefend.
Piet Stevens, landbouwer van beroep, was tevens rentmeester van baron de Weichs de Wenne. Johanna Maria Elisabeth Stevens werd later voor de helft mede-eigenaar.
Vanouds bestond deze molen uit een eenvoudig bakstenen gebouw, op de rechteroever van de Oostrumse beek gelegen, met een werk- en een zolderverdieping. De maalinrichting bestond uit drie koppel stenen, die aan de bovenzijde door een staakijzer via de lange koning en het spoorwiel werden aangedreven. Een koppel blauwe Duitse 16der stenen, waarvan de ligger uit twee afgemalen stenen bestond, lag links van de koning. Op een vooruit springend deel van de maalstoel voor de koning lag een koppel 16der kunststenen. Een koppel blauwe stenen dat aan de rechterzijde van de koning lag en vroeger voor het malen van boekweit werd gebruikt, was reeds voor de stillegging verwijderd.
Het gangwerk was gedeeltelijk van hout en ijzer. De molenas was van hout. Daarop bevond zich een groot conisch gietijzeren tandwiel met houten tanden, dat samenwerkte met een geheel gietijzeren tandwiel op de houten koning, die doorliep tot de zolderbalk. Daaronder bevond zich het houten spoorwiel, dat via houten rondsels op de staakijzers de lopers aandreef.
Oorspronkelijk was ook het waterrad van hout. In de zomer van 1887 werd een nieuw rad ingehangen, waarvan de middellijn met toestemming van het provinciaal bestuur van 3,90 m op 4,95 m was gebracht. In 1897 werd de oude molen afgebroken en direct daarna herbouwd.
In 1933 kwam de molen met aanhorigheden bij boedelscheiding in bezit van de familie Reynders-Stevens. Inmiddels was het loonmalen van voergraan door de nieuwe ontwikkelingen in de veehouderij en het gebruik van gemengd veevoeder afgenomen. In verband daarmee liet een zoon van Reynders in het dorp een nieuwe maalderij bouwen met een elektrische hamermolen van het fabricaat Dinnissen uit Sevenum en een mengketel. Deze installatie nam de taak van het motorgemaal met stenen over. In het begin van de jaren zeventig werd het maalbedrijf stilgelegd.
De watermolen kende ook zo zijn problemen: in droge perioden kon de beek vaak niet voldoende water aanvoeren om enige uren achter elkaar te kunnen malen; in de natte jaargetijden daarentegen had de benedenloop bij wassend water in de Maas veel overlast van tegenwater. De laatste molenaar Willem Reynders had daarom in een magazijntje bij de molen een hulpgemaal geplaatst, bestaande uit een maalstoel, fabricaat Poeth uit Tegelen, met een koppel 14der kunststenen en een liggende gloeikopmotor van 18 PK van het fabricaat Dekkers uit Roosendaal. Dit motorgemaal deed dienst tot 1954; de watermolen bleef daarna nog enige jaren in bedrijf.
In 1961 verwijderde men maal- en gangwerk uit de watermolen en werd het gebouw tot woonhuis verbouwd. De laatste watermolen in dit deel van Noord-Limburg leek daarmee opgehouden te hebben bestaan.
Uitwendig bleef het echter een watermolen, zij het dat de sluiswerken deels waren verwijderd. Het originele molenrad van geslagen ijzer werd met een enkelzijdige ophanging teruggeplaatst, en er was een voorziening gemaakt om elektriciteit op te wekken. Doordat o.a. het rad aan de zijkant niet ingesloten was, bleek het rendement minimaal. Aldus werd deze watermolen van officiële zijde niet langer als molen, maar als molenrestant beschouwd.
In de loop der jaren werd de toestand ook slechter: foto's uit de jaren '80 laten een deels door planten ingesnoerd waterrad zien. Onnodig te zeggen dat de molen toen niet meer draaivaardig was.
Daar kwam in de 21ste eeuw verandering in: in november 2020 heeft Gratia Hydro het oude rad van geslagen ijzer vervangen door een Sagebienrad uit Cortenstaal. De diameter is 4,95 m, de breedte 73,6 cm. De draaisnelheid in operationeel bedrijf is 2 omwentelingen per minuut.
Inmiddels is de elektriciteitsopwekking bij de watermolen van Geijsteren gereed. Het nominale vermogen is nu 1.700 W, in uitzonderlijke gevallen is 1.900 W op te wekken. Men was uitgegaan van 700 W, maar dit is ruim overschreden door een aantal verbeteringen door te voeren. De verwachte jaaropbrengst is 10.500 kWh; het gemiddelde verbruik van 3 tot 4 huishoudens.